Haarlems Dagblad, 16 januari 1960.
Geen doelbewuste sloop van heilige huisjes.



Noem in wat voor gezelschap ook de naam van de Nederlandse schrijver dr. W.F. Hermans en men kan er op rekenen dat tenminste één van de aanwezigen de woorden “ingetrapte heilige huisjes” laat vallen. En dan rijst er uit de volgende conversatie het beeld op van een ruige woesteling, die blind maaiend om zich heen schrijft en, voor het pure plezier ervan, dynamiet legt onder Nederlands Hogere Waarden. Nu het dus bekend is geworden dat deze schrijver, die tevens lector is aan de Groninger universiteit, bezig is aan een filmscenario, staat ieder oor gespitst: “Dat zal me wat worden”.
Misschien is hier en daar een realist die zegt: “Zo’n film durft niemand aan”. Het onderwerp van de film is de woningnood, de titel: De woeste wandeling.
Een betreurde reputatie.
Thuis in de studeerkamer van zijn huis aan de Spilsluizen, waarvan de inrichting een enorme boekenkast en een – met boeken – overvloeiend bureau de toonaangevende elementen zijn, lijkt dr. W.F. Hermans in niets op de uitrukker van lieve plantjes. Hij ís er ook niet op uit, en hij betreurt die zijde van zijn reputatie enigszins. Veel meer is hij een der weinigen, die de dingen bij de naam noemen, ook al zijn dat onnoembare dingen en heeft de maatschappij er een kristallen vitrine omheen opgetrokken.
Geen zin?
In een bepaald dagblad is het voorgesteld alsof ik geen zin zou hebben in het maken van een film, omdat ik niet weet, of Nederland een goede filmregisseur zal opbrengen voor dit werk, zegt hij, maar dat is verkeerd begrepen. Ik werk er met allemachtig veel plezier aan.
In de Nederlandse filmwereld lijdt men aan twee misvattingen. Ten eerste, dat een speelfilm gemaakt moet worden door een cineast, d.i. een cameraman. Luister maar naar het geschreeuw van de cineasten na de film van mijn naamgenoot. Toon is geen vakman, brulde men. Maar een cineast – een cameravakman – is nog lang geen regisseur.
De tweede misvatting is, dat men altijd toneelmensen wil gebruiken. Eén man maakt een film, en dat is de regisseur. Hij is de enige die tot een “creatie” komt, zoals vaak filmrecensenten ten onrechte schrijven van een der acteurs of actrices. Het enige verschil tussen leken en beroepsspelers is, dat de laatsten sneller regieaanwijzingen snappen en geduldiger de scènes herspelen. Maar tot een creatie komen? Nonsens.
Scenario
Het gegeven voor het scenario behandelt een oud echtpaar dat in een – naar het hun getrouwde kinderen voorkomt – veel te groot huis woont. Die kinderen zelf wonen onder de beroerdste omstandigheden in en doen al het mogelijke om de oudjes uit het “grotere” huis weg te treiteren. De vader – oud varensgezel – kan niet tot rust komen en om de verveling te ontlopen, gaat hij trainen voor de Vierdaagse (De woeste wandeling). Dit gebruiken de kinderen als motief om hun ouders ontoerekeningsvatbaar te verklaren en weg te werken in een bejaardentehuis.
Dat is natuurlijk een kwalijke streek van hen, zegt de schrijver, maar de woningnood is nu eenmaal uitgegroeid tot een zo grote kwelling, dat dergelijke rimboemethoden begrijpelijk worden.
Misschien is het een beetje cru, maar ik zal er toch mee doorgaan, ook al zouden de opdrachtgevers (het Nederlandse speelfilmfonds, waarbij O.K. en W. en de bioscoopbond zijn betrokken) de film niet aanvaarden. Filmacteurs hebben mij al geschreven dat ik in dat geval het scenario beslist niet in de prullenmand moet gooien en ik denk ook sterk in die richting. Misschien begin ik er wel aan, je kan per slot van rekening beter iets zelf verknoeien dan het een ander te laten doen.
Bovendien ontving dr. Hermans een ontroerende brief vol bijval en aansporing van een gepensioneerd arbeider, een der woningnood-lijdenden in ons land.
Ik heb natuurlijk wel allerlei voorwaarden gesteld en ook toegezegd gekregen. Geen wijziging zal worden aangebracht zonder mijn toestemming en ik blijf bij de hele realisering van het scenario nauw betrokken.
Idee en handeling
Essentieel voor het schrijven van een film – en een toneelstuk – is het om ideeën in handelingen uit te drukken. Dat is heel moeilijk voor de Nederlandse schrijvers. Al in Vondels stukken wordt meer gepraat en beschreven dan gedaan. Daarom hebben wij hier ook geen toneelschrijfkunst en geen filmkunst. Onze schrijvers denken niet in termen van climax en clou, van acties, ze beschrijven maar. Dat geldt ook voor de cineasten. Ze maken wel mooie opnamen, maar daar blijft het dan ook bij. Wéér een schuimende zee, wéér een zon over het platteland. Er gebeurt nooit iets.
Dat moet ik trachten te doorbreken. Film is niet in de eerste plaats fotografie, maar beeldroman. Ik probeer problemen, ideeën uit te drukken in zichtbare handelingen. Film heeft zijn eigen middelen. Het richt zich directer tot het onderbewustzijn van de kijker, het is minder een intellectueel genoegen dan een toneelstuk of een roman.
Satire
Dr. Hermans werkt nog aan een toneelstuk De psychologische test, dat misschien onder regie van Kees van Iersel volgend jaar in de Boekenweek zal worden opgevoerd.
Maar ja, dat is ook nog niet zeker. Het is een zeer satirisch stuk en daarom vrees ik het ergste. Iets belachelijk maken is altijd dodelijk, maar dat geldt niet in Nederland. Hier moet je altijd laten voelen, dat je ergens een ernstig man bent. Of ze begrijpen het niet, óf ze vinden “dat je met zoiets toch niet spót”.
Reddingslijn?
Misschien zal dr. Hermans’ scenario de Nederlandse filmindustrie, die zo verschrikkelijk in een praatmoeras is verzakt, de juiste lijn toewerpen. Dat hij zich volledig heeft verdiept in de eigenaardigheden van de tiende Muze, staat vast en dat hij daarbij tot een scherpe gedragsbepaling is gekomen, is zeker.
Wanneer nu nog de goede regisseur het scenario realiseert, kan het niet uitblijven of die reddingslijn is van het juiste materiaal. De Nederlandse filmers hoeven hem alleen maar te grijpen…