‘Dutch Comfort’

Programma Brussels Kamertoneel, sept 1971

Jean Pierre de Decker

In twee bedrijven en een voorspel of zoals de auteur het zelf omschrijft: een proeve van volkstoneel, is het enige van de drie tot dusver gepubliceerde toneelstukken van Willem Frederik Hermans dat nog niet werd opgevoerd.

Schijnbaar ligt hier meer dan één reden voor de hand: de kritiek bij de publicatie was niet bepaald lovend en bovendien leende de tekst zich niet tot een avondvullende voorstelling.

Wie in Dutch Comfort tussen de regels kan lezen en het enigszins modieus geworden “verzetsmelodrama” niet al te zeer au serieus neemt, ontdekt in het stuk een groteske satire die ver uitstijgt boven de historische anekdotiek.

De tragikomische geschiedenis van de overspelige echtgenote die met een bezettende vrijer de faam van haar man – een held in geallieerde dienst – onrecht aandoet, wordt toegespitst op de onvoorstelbare verwarring juist voor de Nederlandse bevrijding.

W.F.H.: Het stuk speelt kort voor wat men in Nederland, “Dolle dinsdag” noemt. De bevrijding van Frankrijk ging zo razend snel dat men ook vlug de bevrijding van België en Nederland kon voorzien. Op een bepaalde dinsdag in september kregen bepaalde mensen, die iets op hun geweten hadden, het dan ook wel op de heupen. Men durfde niet meer vluchten naar Duitsland en als het even kon zwaaide men dan maar vlug over naar de binnenlandse strijdkrachten (B.S.). In die sfeer speelt het stuk.

  Is het gegeven volledig fictief?

W.F.H.: Nee, niet helemaal. Ik heb het stuk geschreven in de tijd dat in Nederland, zoals trouwens in vele West-Europese landen, allerlei “oorlogsmisdadigers” berecht werden. Bepaalde rechtse partijen, en dat was in Nederland vooral de Katholieke partij, waren er voorstander van die mensen erg licht of helemaal niet te straffen. Anderen daarentegen eisten zeer strenge straffen. Die gehele berechting is één grote chaos geweest: de veroordelingen gebeurden met de meest vreemde willekeur. Mensen die niets of weinig gedaan hadden werden zwaar gestraft, anderen die méér dan schuldig waren, maar goede relaties hadden, kwamen er zonder kleerscheuren af.

  Werd de klassenmaatschappij in Nederland na de oorlog vlug hersteld?

W.F.H.: Ik weet niet of die klassenmaatschappij door de oorlog erg geschokt is geworden, maar wat wel duchtig door elkaar werd gegooid tijdens de Duitse bezetting was het hele partijenstelsel, en dit is wel verbazingwekkend: vele Nederlanders vinden het fout dat wij ik weet niet hoeveel politieke partijen hebben. Dat was vroeger ook zo: de verzuiling heeft altijd bestaan en in 1944 dacht men: na die vier jaar Duitse bezetting kunnen we schoon schip maken, maar al heel kort na de bevrijding bleek dat daar helemaal niets van terecht kwam. Dat bewijst alleen hoe sterk de vooroorlogse machten waren. Voor vele mensen was dit dus een tegenvaller en die teleurstelling zit ook wel achter dit stuk.

  Verwacht U in 1971 nog kritiek op het stuk?

W.F.H.: Nee, nu niet meer. Het is te modieus geworden.

  Toch wordt de Nederlandse mentaliteit in het algemeen ook gehekeld?

W.F.H.: Natuurlijk. Je moet bovendien goed weten dat wij een a-politiek land zijn. Daarom was die oorlog iets wat Nederland helemaal niet lag en nog erg vervelend op de koop toe omdat wij economisch erg op Duitsland aangewezen waren en trouwens nog zijn. Dit is trouwens een land van uitersten, weet je: na de bevrijding zijn er in Nederland het minst doodvonnissen gevallen. Slechts een veertigtal mensen werden geëxecuteerd en al de anderen hebben gratie gekregen. Anderzijds zijn wij het enige land van Europa dat nog Duits oorlogsmisdadigers in de gevangenis heeft: in Breda zitten nog drie Duitsers te brommen. En dat voor een klein landje als het onze.

  Die uitdrukking komt wel enkele keren in het stuk voor?

W.F.H.: Dat is zo. Ik weet niet of dat in België ook vaak gezegd wordt, maar wanneer men in Nederland met iets geen raad meer weet, dan wordt door dit gezegde dikwijls veel geëxcuseerd.

  Zou men de hypocrisie het hoofdthema van Dutch Comfort kunnen noemen?

W.F.H.: Ja, in ieder geval.

  U heeft het stuk geschreven rond 1960, in een periode waar rond die oorlogstoestanden nogal wat deining gemaakt werd. Voelde u de behoefte de hypocrisie daaromtrent te verwoorden  en aan de kaak te stellen?

W.F.H.: Ja, maar het gaat niet alleen over de hypocrisie van die periode alleen. Het is meer mijn algemene kijk op de mensheid, en ook wel ergens op Nederland. Vanuit deze optiek vormde de oorlogssituatie een goede basis voor het schrijven van een toneelstuk.

  Waarom is het stuk gedurende al die jaren nog nooit opgevoerd?

W.F.H.: Ik heb het in die tijd ingestuurd voor een literaire prijsvraag voor eenakters. Het is niet bekroond en ook niet opgevoerd omdat men naar verluid geen andere eenakter vond die er bij paste.

  Dus de hypocrisie gaat verder?

W.F.H.: Ja, dat zou je wel kunnen zeggen.

  Vindt u het geen bezwaar dat dit stuk juist door Vlamingen gecreëerd wordt?

W.F.H.: Nee, volstrekt niet.

  (Uit een gesprek met Willem Frederik Hermans te Groningen op 8 juni 1971).

  In Dutch Comfort wordt op vrij scherpe manier getoond hoe een ganse gemeenschap zich gedraagt in een extreme situatie: de personages die er in optreden zijn toevallige vertegenwoordigers van het hele bestel dat de grillen van de geschiedenis niet aan kan.

  Daarom hekelt W.F. Hermans ook alle partijen en figuren die in het stuk voorkomen.

  Daarom verwijst het gewild melodramatische verhaal ook duidelijk naar andere conflicten of toestanden die ver buiten de badkamer liggen waarin Dutch Comfort zich afspeelt.  

Jean-Pierre de Decker

“O! meneer. Laten we er niet over praten! De heiligste gevoelens komen in opstand wanneer men er alleen maar aan denkt. En dan te weten dat iemand als minister Stroman, toonbeeld van integriteit en discretie, het slachtoffer geworden is van de loslippigheid van een … Nee zoiets laaghartigs… Aan een kant is het een geluk dat hij tijdig de directies van de Nederlandse dagbladen bijeengeroepen heeft, dat hij volkomen open kaart heeft gespeeld en dat die heren zo fatsoenlijk geweest zijn er geen letter over te schrijven in hun kranten. O! Dat is toch zo’n mooi ding. Van welke kleur of professie zij ook waren, hoe ze elkaar ook in de haren mogen zitten hierover hadden zij maar een en dezelfde mening: het Nederlandse volk mag dit niet weten! Prachtig, die solidariteit in een klein landje als het onze.”

Uit: ‘Hermans is hier geweest’ van Willem Frederik Hermans
Geschreven te Amsterdam, december 1945
Bewerkt te Lunteren, september 1956
G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1967