‘Een bedevaart naar Brussel, het grootste gelijk ter wereld’

door Hans van den Berk

 Tilburg Magazine, 03/95, jrg 6  

Willem Frederik Hermans (73) heeft in zijn romans de mislukking tot een perfecte kunstvorm verheven. Het vergaat zijn personages zo ongeveer als de huppelende vogel in de geanimeerde cartoon uit het vliegende circus van Monty Python: het dier hupst wat rond en maakt wat geluiden, tot het onverwachts geheel de grond in wordt gestampt door een kolossale voet. Het weet niet eens waar de ellende vandaan kwam, maar de lezer herkent de hand van de schrijver als schepper naast God: Hermans is hier geweest.

Naar de overtuiging van Hermans is het de mens onmogelijk om zichzelf, anderen of zijn omgeving daadwerkelijk te doorgronden. Laat staan dat het bestaan of zelfs het heelal enige zin zou hebben. ‘Er is maar een werkelijk woord: chaos’, schrijft hij in de bundel Paranoia.  

Hoewel dit nihilistisch klinkt, is Hermans wel degelijk betrokken bij de maatschappij. Hij gaat in elk geval niet bij de pakken neerzitten. Messcherp zijn de analyses van wat hem niet bevalt aan de moderne tijd in het algemeen, en aan Nederland in het bijzonder. Genadeloos geselt hij de tegenstanders die in zijn ogen de waarheid negeren of bewust verdraaien.  

Het werk van ‘dr. dr. dr. Hermans’ blijft een goudmijn voor de honderdduizenden liefhebbers.

Hoofdgast van de nacht is dit keer Willem Frederik Hermans, door sommigen wel beschouwd als de grootste schrijver in het Nederlands taalgebied. Kwalificatie die overigens niet op Hermans’ instemming kan rekenen: literatuur is geen hardloopwedstrijd. Beter dus maar verwezen naar zijn laatstverschenen bundel ‘vermaningen en beschouwingen’, Malle Hugo (1994): “Een schrijver heeft geen andere roeping dan zich te doen horen.’ Het woord is aan W.F. Hermans: een gesprek over schrijven, Nederland en België. Het heden en het verleden.

Na de verplichtingen over de reis vanuit Tilburg zegt Hermans uiteraard de stad te kennen: ‘Ja ja, dit was de zetel van de Idil. De rooms-katholieke Informatie Dienst Inzake Lectuur, dat waren mijn beste vrienden.’ Hermans valt met de deur in huis en declameert staccato: ‘I Verboden, II Streng Voorbehouden, III Gevormde Lezers, IV Volwassenen, V Voor Allen, VI Kinderlectuur.’

Een vrijwel letterlijk citaat uit het stuk waarmee hij in 1950 Gerard Verbiest zo ongeveer met de grond gelijk maakte. (Het staat afgedrukt in Mandarijnen op Zwavelzuur.)

‘Verder ben ik wel eens in het Scryption geweest, een aardig museum. Maar ik had het nog niet geschreven of een paar maanden later werd de directeur op straat gegooid. Nu is het een commerciële zaak geworden, nu hoef ik er niet meer heen…’

Hermans bewaart goede herinneringen aan frater Ferrarius/Van den Berg, die schrijfmachines verzamelde (net als Hermans) en zo de grondslag legde voor het museum. ‘Van den Berg was een aardig man. Een heus verzamelaar. Al die machines van hem stonden aanvankelijk opgeslagen op de zolder van het R.K. Jongensweeshuis. Hij had ook een collectie inktstellen; daar zaten echte kunstwerken bij.’

(fotograaf onbekend)

  Maar meneer Hermans, zo’n frater was een paap, hoor.

De opmerking treft geen doel: ‘frater Van den Berg was een aardige man en dat blijft hij.’

  U heeft zich altijd een fanatiek voorvechter betoond van correct en helder taalgebruik. Sinds vier jaren woont u uitgerekend in Brussel. Hoe bevalt het u op het snijvlak van het slechtste Nederlands en het slechtste Frans?

Hermans schiet in de lach: ‘Grappig dat u dat zegt, Brussel is gewoon een aangename stad. En het Frans is hier inderdaad heel slecht. Een voorbeeld: kamerbreed tapijt heet hier ‘vol tapijt’, een vertaling van het Franse tapis plein. Maar dan lees je op een winkelruit – alle opschriften zijn hier tweetalig – weer tapis plain met een a.’

Hermans verklaart veel van de Belgen te houden. Eén ding moeten we onze zuiderburen nageven: de Universiteit van Luik gaf hem in 1990 een eredoctoraat in de Letteren en Wijsbegeerte en had daarmee de primeur. Drie jaar later deed de universiteit van Zuid-Afrika hetzelfde. Vreemd eigenlijk dat geen enkele Nederlandse universiteit deze voor de hand liggende stap ooit zette, vragen we.

‘Dat klopt. De Rijksuniversiteit Leiden wilde het niet verlenen, en de Universiteit van Amsterdam wilde het óók niet, anders hadden ze het al lang gedaan! In Utrecht, dat was helemaal fantastisch, daar zei men: het spijt ons verschrikkelijk, maar wij hanteren de stelregel dat wij alleen eredoctoraten verlenen aan personen die nog nooit elders daarmee bekroond zijn.’

  Stel dat een Nederlandse universiteit u alsnog een eredoctoraat zou aanbieden, zou u het dan weigeren?

Kijk, het eredoctoraat van Luik vond ik heel leuk, zoals u weet ben ik dol op België. En wat schrijft dan zo’n Brandt Corstius: dat het belachelijk is dat ik zoiets accepteer van een Roomse universiteit, want dat ik mij toch altijd zo anti­papistisch heb opgesteld… Blijkt dat hij doelde op Leuven, hij had ‘Liège’ verward met ‘Louvain’. Typisch een geval van Malle Hugo.

Men heeft wel ooit geprobeerd mij een ridderorde te verlenen. Via de ambassadeur verneem je dan of je er bezwaar tegen zou hebben om Officier te worden in de orde van Oranje-Nassau. Dat heb ik altijd geweigerd en dat zal ik met het eredoctoraat ook doen. Het zou toch een aanfluiting zijn? Wat moet ik er op mijn leeftijd nog mee? En ik ben geen verzamelaar van doctoraten, ik heb er nu al drie! (Hermans is van origine doctor in de wiskunde en natuurwetenschappen, red.) Frida Balk, taalkundige te Amsterdam, heeft dat nog ooit voor mij op een balpen laten graveren, dr. dr. dr. Hermans, dat was aardig.

In januari en februari zond VPRO radio zijn roman De God Denkbaar, Denkbaar de God (1956) uit, voorgelezen door Hermans zelf. Het eerste dat opviel was dat Schrijver Dezes er flink de gang in hield. Het tempo lag hoog…  

Oh, zelf vond ik het niet zo snel gaan. Eerder betreur ik het dat mijn stem wat beschadigd klinkt. Maar de tekst moet snel worden – nee, schrijft u maar op: hij moet op ongeduldige toon worden voorgelezen.

  U bent fameus Multatuli-kenner. Als we een denkbeeldige sprong maken naar 2050, en we kijken terug. Dan zien we in Multatuli een schrijver met één à twee meesterwerken en een groot beschouwend oeuvre. Hermans staat bekend als schepper van enkele waarlijk klassieke romans en van vele bundels non-fictie. De overeenkomsten liggen voor het opscheppen. Ergens in Malle Hugo schrijft u dat Multatuli feitelijk een achttiende-eeuwer was. Vindt u zichzelf niet meer thuishoren in de negentiende eeuw?  

Dat vind ik nu een hele goeie vraag, mijmert Hermans. In de negentiende eeuw waren de mensen veel serieuzer. Ook Multatuli werd op het hoogste niveau au sérieux genomen. De literatuur had in die tijd haast geen concurrenten; zij was in een eindstadium gekomen. Van de schilderkunst kun je dat ook wel zeggen, maar dat is geen concurrent voor de literatuur. Muziek echter was in de negentiende eeuw heel lastig te beluisteren. Je moest het al zelf spelen of naar een concert gaan. Tegenwoordig daarentegen word je met muziek doodgegooid! En dat neemt verschrikkelijk veel tijd in beslag, net als radio en televisie.

Voor de literatuur was de negentiende eeuw een ideale. Zoals destijds trouwens ook de ‘wilde jaren van de filosofie’, feitelijk eindigen met de persoon van Nietzsche.

  Voelt u zich dan niet een displaced person? Ook geografisch, door uw zelfverkozen ballingschap in Parijs en Brussel?  

Niet echt. Sommige twintigste-eeuwse zaken, daar ben ik zwaar op tegen. Laatst hadden we het in de BRT-studio, waar Denkbaar werd opgenomen, over housemuziek. Nou ja, herrie, verdovende middelen, je krijgt toch al hoofdpijn bij het idee! Waarom blijven de mensen niet gewoon thuis?

Zelf ben ik evenwel niet systematisch tegen het nieuwe. Ook niet, mijn puriteinse reputatie ten spijt, tegen nieuwe woorden. Als ze nuttig zijn en iets toevoegen aan de taal, vind ik het best. Maar dat modieuze ‘aanleveren’ in plaats van ‘leveren’; ‘aanreiken’ in plaats van ‘aanbieden’; wie heeft dat besteld? ‘Aanreiken’ slaat op iemand iets aanreiken die op een ladder staat. Nu kom je het overal tegen, vreselijk. ‘Overtrokken’ in plaats van ‘overdreven’; ‘overstijgen’ en niet ’te boven gaan’; op dat soort nieuwigheden ben ik tegen.

Wij Nederlanders wonen in een klein land, hebben een kleine taal en kijken vervolgens eerbiedig op naar onze buren, stuitend vind ik dat.

  U mag toch graag in het Franse taalgebied verblijven?  

Ja. Maar daarom hoef ik nog geen gallicismen te gaan gebruiken. 

Touché. Gevraagd naar zijn mening over de jonge Nederlandse schrijvers, blijkt A.F.Th. van der Heijden Hermans’ goedkeuring wel te kunnen wegdragen. ‘Een talentvol schrijver. Ik las ergens dat deze man vroeger schreef onder het pseudoniem Patrizio Capanoni. Jammer dan toch dat hij nu onder zijn eigen naam publiceert?

Van der Heijden, dat is toch een naam voor een handelswetenschapper…..’

  Wat dacht u van de naam Hermans? U hanteert toch zelf ook geen vaste nom de plume.  

Daar heb ik spijt genoeg van. Wat dat betreft zijn de criminoloog W.H. Nagel (J.B. Charles) en Malle Hugo Brandt Corstius (Grijs, Battus, Stoker e.v.a.) een stuk slimmer geweest. Als ik destijds in Groningen onder pseudoniem had gepubliceerd, waren er denk ik geen Kamervragen gesteld…

Op een dag word ik opgebeld door een paar studenten. Ze wilden hun naam niet zeggen. Uiteindelijk komt er een stukje in het studentenblad van de universiteit. Daar haalde ik mijn schouders over op, maar toen stond het ineens in het dagblad Trouw, en werden er, grof schandaal, Kamervragen over gesteld! Ik weet nog steeds niet wie die studenten destijds zijn geweest.

  Realiseert u zich dat u hiermee zelf een illustratie bent van een Hermansiaans thema?  

Kennelijk, ja. (Hermans glimlacht enigszins wrang.) Dat is toch een idióte geschiedenis! Ik was lector, ik hoefde alleen college te geven aan eerstejaars! Ik hoefde geen wetenschappelijk onderzoek te doen, dat was mijn taak niet! Ik had geen laboratorium, geen personeel, geen budget.

Nog steeds heb geen idee wie er achter die Kamervragen zat!

Volgens het nawoord van Onder Professoren is deze roman van dik vierhonderd pagina’s geheel geschreven op de achterkanten van gebruikt universiteitspapier. Hermans: Papier krijg ik óf voor niets, of ik vind het op straat of ik tik het op de markt op de kop. Ik kan altijd ongehinderd doorschrijven, want ik heb in het verleden ooit rollen telexpapier opgevist op een tentoonstelling die afgebroken werd. Een enorme voorraad, daar heb ik nog altijd vijf rollen van liggen, die krijg ik nooit op… Ik heb genoeg papier tot het jaar 3000!

We praten wat door over het schrijven. Hermans (1921) verklaart vanaf zijn vijftiende graag novellen te lezen, begin jaren veertig begon hij zelf verhalen te schrijven.

In 1943 bedacht ik dat ik graag een echte roman zou schrijven, en vroeg ik me af of ik dat zou kunnen. In een boek van 250 pagina’s heb ik toen de woorden geteld, en vervolgens uitgerekend hoeveel kantjes ik dus zelf zou moeten schrijven. Dat is mijn eerste roman geworden, Conserve.

Hermans noemt zijn gedichten dus niet. En dat uitgever Salm zijn eerste manuscript voor Conserve (voltooid 1943) verloor is toch ook een navrant detail. Maar hoe zit het met Hermans’ oermanuscript, waaraan volgens zijn zeggen drie boeken zijn ontleend? (Ik heb altijd gelijk, De donkere kamer van Damocles en In de mist van het schimmenrijk)

  Het oermanuscript van Vestdijk is inmiddels uitgegeven. U wordt natuurlijk minstens negentig, maar na uw onvermijdelijke dood zal de literatuurwetenschap zich gretig op het oerboek van Hermans storten…

Het is goed dat u me daaraan herinnert, ik zal dat pak papier toch tijdig in de kachel moet stoppen. Kijk, in mijn laatste boekenweekgeschenk (In de mist van het schimmenrijk, 1993) zijn grote stukken van dat oermanuscript overgenomen. Voor het overige is het slecht geschreven.

  Maar het is toch een gruwel als u de literatuurwetenschap de mogelijkheid onthoudt om inzicht te krijgen in het ontstaansproces van uw boeken?  

Dat gaat ze niets aan! Je kunt toch nooit precies er achter komen hoe een roman of een gedicht is ontstaan. De schrijver zelf weet dat niet eens precies! Men kan best vier of vijf versies van een gedicht naast elkaar afdrukken, maar wat bewijst dat? Er kunnen best andere versies zijn weggegooid. Nee, dat soort bezigheid vind ik allemaal zeer nutteloos.

  Ongetwijfeld werken er al mensen aan uw biografie.

Ik vrees van wel. Persoonlijk vind ik dat je pas een biografie moet schrijven na minstens vijftig jaar. Weliswaar komt er dan nog een hoop onzin in, maar dat gebeurt nu ook al! Er bestaan diverse blaadjes van enthousiaste fans, zoals de WFH Verzamelkrant. Redacteuren daarvan duiken met bewonderenswaardige ijver alle mensen op die ooit bij mij in de straat hebben gewoond; die menen zich dan van alles te herinneren. Soms is het waar, soms is het niet waar. Veertig procent van wat er in die blaadjes staat is gelogen. Van biografen heb ik trouwens evenmin een hoge dunk.

  In Malle Hugo worden weer oude stokpaarden bereden, zij het soms met een felheid alsof het rodeostieren betreft. We waren uiterst verrast door de schitterende bijdragen over Van Gogh. U schrijft ongekend bescheiden en terughoudend over de deemoed van diens kunstenaarschap; en als schrijver is Vincent literator een openbaring.

Van Gogh is als auteur heel erg onderschat! Hij had ook geen pretenties daarover maar formuleerde heel trefzeker. Van Multatuli was bekend dat hij het schrijven soms haatte.  Van Gogh daarentegen schilderde niet alleen, hij schreef ook als een bezetene. Dat is haast niet te geloven. Als schrijver ben ik zoals bekend net een banketbakker die andermans taartjes niet eet. Maar Van Gogh is wat mij betreft een hele grote uitzondering op die regel.

  We bedoelen dat de porties Van Gogh smaken naar meer. U bent een Bachliefhebber, waarom schrijft u daar niet eens over?  

Voor een beschouwing over Bach heb ik feitelijk te weinig verstand van muziek. Mijn liefhebberijen verschuiven trouwens over de jaren: van Bach via Schumann naar Schubert. De laatste tijd ben ik erg gesteld op Brahms en Dvorak, en sommige dingen van Mahler.

  In de jaren vijftig en zestig heeft u Nederland wakker geschud met polemieken die in elk geval nooit verveelden. Nu is iedereen die een A-viertje kan voltikken een columnist, onze media lijken wel kweekvijvers voor Donald Ducks die bij het minste of geringste luidkeels beginnen te blazen en te kwaken. In hoeverre voelt u zich verantwoordelijk voor die plaag?  

Hermans haalt de schouders op: Je kunt niet zeggen dat ik er niet voor gewaarschuwd heb. – aldus verwijzend naar het citaat van Michelangelo waarmee hij de Mandarijnen op zwavelzuur besloot: ‘Ik huiver bij de gedachte aan de idioten die mijn manier zullen navolgen.’

Voor de (her)publicatie van dit interview werd toestemming verleend door rechthebbende:
© gemeente Tilburg