Muziek en woord, juni 1987
Freddy de Vree
In Max Havelaar schreef Eduard Douwers Dekker, alias Multatuli, zijn verbitterd protest neer tegen het wangedrag van de hoge ambtenaren in Nederlands Indië, waarmee hij als assistentresident in Lebak geconfronteerd werd. Intussen is Max Havelaar geschiedenis geworden. Over geen Nederlandse roman, over geen Nederlandse schrijver is zoveel geschreven, voor en tegen. Willem Frederik Hermans leverde tien jaar geleden zijn aandeel tot de Multatuli-studie met De raadselachtige Multatuli, dat toen op nogal wat kritiek onthaald werd.
In dit Multatulijaar – hij overleed 100 jaar geleden – komt de Bezige Bij aanzetten met twee nieuwe uitgaven: een herziene editie van De raadselachtige Multatuli en een herdruk in fascimile van Max Havelaar in de door Multatuli nog geautoriseerde versie, door Hermans ingeleid en voorzien van aantekeningen.
Freddy de Vree sprak met W.F. Hermans. Uit dit gesprek lichtten we dit fragment.
Tussen het eerste verschijnen van De raadselachtige Multatuli en de nieuwe editie ligt een onafgewerkte biografie van Multatuli door Paul van ’t Veer. Daarover hebt u nu een apart stuk opgenomen in De raadselachtige Multatuli. In die biografie heeft Van ’t Veer zich immers gericht tegen een aantal stellingen die in uw werk voorkomen, zoals uw theorie over de verhouding van Multatuli met zijn moeder, dat zijn wrok tegen haar een gedeelte van zijn leven en oeuvre heeft bepaald.
Ja, inderdaad. Ook Stuiveling had daarop aanmerkingen. In die tijd hadden ze in die kringen niet zo’n hoge dunk van Freud. Ik wil niet zeggen dat Freud altijd gelijk heeft, maar kijk, Freud heeft beweerd dat schrijvers – en met hen nog een aantal andere geestelijke beroepen – oraal gefixeerd zijn. Nu zou Multatuli een zeer pregnant voorbeeld zijn van zo’n oraal gefixeerde man, iemand dus die in een zeer primitief oraal stadium is blijven steken, meestal doordat zijn moeder hem te vroeg gespeend heeft of niet liefdevol genoeg heeft behandeld. Freud had Multatuli gelezen. Was op de hoogte van het wel en wee van Multatuli. Multatuli heeft volgens het Freudiaanse denken dus typisch orale kenmerken. Zo is hij altijd met vrouwen in de weer, hij kon zich eigenlijk aan geen een vrouw goed hechten, wat in de Freudiaanse gedachte een verborgen manier zou zijn van wraak nemen op vrouwen. Neem nu Tine, zijn grote liefde, maar in werkelijkheid liet hij haar zonder één cent in Brussel zitten. Dat is één facet. Verder praatte hij veel, ongelooflijk veel, hij praatte de hele dag. Zijn beste vriend in Vlaanderen was Jules de Geyter, toen een bekend kunstcriticus. Nou, die Jules de Greyter heeft in een of andere brief geschreven: “die man, ik kan hem niet meer zien, ik word stapelgek van die man, want die zit de hele tijd te babbelen”. En ten derde: hij rookte verschrikkelijk veel sigaren, dat is ook een typisch orale bevrediging. Van al die Freudiaanse theorieën wilden Stuiveling en Van ’t Veer niet veel weten. Stuiveling was een typische Multatuliaan, die nooit enig kwaad woord over Multatuli wilde horen. Maar voor mij wordt Multatuli helemaal niet minder, omdat hij oraal gefixeerd zou zijn. Paul van ’t Veer dacht er wel wat minder kras over, maar die dacht, ja ik moet toch Stuiveling te vriend houden, dus ik ga maar tegen Hermans zeggen dat zijn theorie eigenlijk nergens op berust. Ondertussen toont Paul van ’t Veer behoorlijk duidelijk aan dat die moeder van Multatuli inderdaad een vreselijk mens was.
Dat voortdurende praten van Multatuli komt ook terug in zijn geschriften. Zijn oeuvre is bijna als een monoloog geschreven.
Dat is absoluut juist. Heel merkwaardig, zodra hij in zijn werk andere mensen moest laten praten, werd hij waarschijnlijk jaloers. In een drama als Vorstenschool kon hij het eigenlijk niet hebben dat andere mensen het woord voerden, híj moest het hoogste woord voeren, daarom kon hij ook geen drama’s schrijven. Romans schrijven eigenlijk ook niet, zelfs in zijn beste roman Havelaar voel je ogenblikkelijk, ook aan de niet opzettelijke fouten die hij maakt, dat dit boek hem eigenlijk te veel werd. Het ging hem allemaal om het slot, dat zagen ze in die tijd ook al. Van Lennep die het handschrift in handen kreeg, wou het slot er eerst afknippen, omdat het er inderdaad vreemd bij hangt. Maar daarin staan precies zijn ideeën verwoord. Toen schreef een vriend van Van Lennep: “neen, het slot eraf knippen, dat kunt gij niet doen. Het slot is juist alles voor de man.” En dat was ook zo. Multatuli hoort duidelijk bij de egotistische auteurs, dat laat Du Perron goed zien. Er is enige verwantschap met Stendhal. Maar Stendhal heeft ook nog echte romans geschreven. En dat heeft Multatuli vrijwel niet gedaan.
Ja, construeren zoals Stendhal deed zat er bij Multatuli zeker niet in. Maar hoe moet men zijn Ideeën opvatten, als losse geschriften of toch ook iets met een vage constructie?
Nou, van constructie is bij Multatuli nauwelijks sprake. Zijn ambities lagen eigenlijk op een heel ander gebied dan schrijven. Hij wou politieke macht uitoefenen, hij wou gouverneur-generaal van Indië worden. Max Havelaar begint met een groot citaat van een nu vergeten Franse journalist, Henry de Pène, die Multatuli in Brussel had leren kennen. Die stukjes van Henry de Pène werden overgenomen door een toen bestaande krant “L’Indépendance Belge”. Een van die bundels van Henry de Pène Paris intime is eigenlijk net zoiets als de Ideeën: ergens een mop gehoord, opschrijven; een anekdote van wat er bij de hertogin zus of zo was gebeurd opschrijven, enz. Dat was eigenlijk ook wat Multatuli deed, ten eerste omdat hij niet geduldig een roman kon construeren, hij was echt Victor Hugo of Balzac of Zola niet. En ten tweede omdat hij steeds geld nodig had, dus telkens hij een stukje kon maken, had hij weer een paar tientjes verdiend.
Het leven van Multatuli lijkt in die zin totaal irrealistisch. Hoe die man leefde, hoe zijn familie in leven bleef, dat is in onze tijd niet meer denkbaar.
Neen, heel moeilijk, maar in de vorige eeuw wel. Alleen niet in Nederland! Dat zeiden zijn vrienden al: “wat jammer voor je dat je geen Fransman bent en niet in Parijs woont!” Omdat je daar een grote clan had of een groot publiek voor literatuur.
Literatuur had er ook meer aanzien, maar in dat stijve, saaie Nederland van die tijd was zijn manier van leven natuurlijk volstrekt waanzin. Die man heeft daar eigenlijk rond gevlogen als een paradijsvogel in een kippenhok. Een zeer ongelukkige paradijsvogel!
Beoordelen wij zijn leven niet al te vaak van uit de misère die hij zijn vrouw Tine aandeed of vanuit de rancune van zijn kinderen? Maar hoe zag hij zijn eigen leven?
Multatuli was vroom opgevoed. Hij kwam uit een doopsgezind milieu. Ja, ik weet niet of er überhaupt in België doopsgezinden zijn. Maar ik weet ongeveer wat dat is, mijn moeder was doopsgezind. Het zijn mensen die de godsdienst zeer ernstig nemen, en vooral de persoonlijke verantwoordelijkheid. Bij doopsgezinden worden kinderen niet bij hun geboorte gedoopt. Pas na hun 18de jaar, als ze de belijdenis hebben gedaan en verklaard hebben dat ze echt in God geloven en dat ze de voorschriften van de doopsgezinde kerk onderschrijven, kunnen ze gedoopt worden. Doopsgezinden – dat is nu nog zo, geloof ik – hoeven niet in militaire dienst. Want doopsgezinden mogen geen wapens dragen. Doopsgezinden mogen niet zweren, ze mogen Gods naam niet in de mond nemen. Wel uit dat milieu kwam Multatuli en dat bleef leven bij hem, ook toen hij al lang dat doopsgezinde geloof ontvlucht en kwijt geraakt was. Hij heeft eigenlijk zijn kerk in de steek gelaten en is katholiek geworden, omdat hij op een katholiek meisje verliefd was. Toen dat niet doorging, heeft hij ook maar zijn geloof in God verloren. Maar er was bij hem toch een soort vereenzelviging met Jezus, dat speelde heel sterk bij hem. Hij schrijft vaak over zichzelf: “ik ben een goed mens”. Op zijn oude dag nog, toen hij heel geïsoleerd in Duitsland woonde, zijn twee Vlaamse studenten hem gaan opzoeken. Hij heeft hen heel hartelijk ontvangen – hij wás een heel vriendelijke, hartelijke man -, hij heeft uren tegen ze aan zitten kletsen en bij het afscheid riep hij hen na: “nou jongens, vertel maar aan de Vlamingen dat ik een goed mens ben”. Dat komt steeds in zijn brieven terug, in een enkele brief schrijft hij: nou ja, ik ben de beste mens die dat is geweest. Dat vind je ook terug in Max Havelaar: Havelaar, die zo nobel is, die alles kan. Daar wordt nu een beetje om gelachen, maar dat soort mensen had je meer in de 19de eeuw. Slechts op het eind van zijn leven lees je in zijn brieven: mijn hele leven is eigenlijk één grote mislukking geweest.
Er zou een archief bestaan van Julius Pée, een man uit Brugge die verantwoordelijk is voor het boek Multatuli en de zijnen.
De grote verdienste van Pée is dat hij allerlei documenten of brieven van Multatuli opgegraven heeft en gepubliceerd, die anders vast en zeker verloren zouden zijn gegaan. Maar Pée was een Multatuliaan door dik en dun dus ook als de brieven daar geen enkele aanleiding toe gaven, nam Pée zonder nader onderzoek aan dat Multatuli gelijk had. Multatuli had bijvoorbeeld al van bij de geboorte van zijn zoon een hekel aan de jongen, dat zou ik kunnen aantonen, maar dat leidt me nu te ver. Er zijn brieven van Multatuli waarin hij zegt dat het zo’n rotjongetje is, hij geneerde zich niet om bij al zijn vrienden kwaad over die jongen te praten. Een erg brave jongen was het niet, maar hoe kon dat ook, zij hadden altijd honger, zij hadden altijd geldgebrek, maar het was ook geen topgangster. Hij is heel eerzaam als leraar Frans in Gouda geëindigd, wat wel een wonder is, want die jongen was op zijn tiende jaar nog niet één jaar naar school geweest. Op zijn negentiende kon hij nog geen Nederlands zonder fouten schrijven. Hij mocht ook niet van zijn vader naar school. Daar was geen geld voor. Maar Pée schreef dan in dat boek dat die jongen een monster was. Pée moet een heel belangrijk archief hebben gehad. Toen Pée dood ging, zouden al die papieren in het Multatulimuseum in Amsterdam komen. Nu kreeg ik een maand geleden een knipsel toegestuurd uit “Knack” met een verhaal van Pée, dat hij geschreven heeft omstreeks 1900, toen hij in Amsterdam de weduwe van Multatuli opgezocht heeft! Wat Pée allemaal met haar besproken heeft! Dat verhaal kwam echter niet uit het Multatuli-museum, neen, dat kwam uit een archief van de Universitaire Faculteit Sint Aloysius in Brussel. Ik ben dus naar Brussel gekomen om te onderzoeken of in dat archief nog meer zit dat belangrijk is voor de Multatulistudie.


De uitgave in cassette van de nieuwe editie van De raadselachtige Multatuli en van de geannoteerde Max Havelaar is wel een ontzaglijk werk geweest?
Ja, maar ik heb dat heel graag gedaan omdat ik me, zoals ik al meer verteld heb, al sinds mijn twaalfde jaar met Multatuli bezig hou. Niet alleen met Multatuli, maar ook met alles, hoeveel onzin daar ook bij is, wat over hem geschreven is.
[Willem Frederik Hermans over Multatuli: BRT 3, 30 mei, 1987 om 16u 45 (herhaling van uitzending van 26 mei) en 2 juni om 19 u (met herhaling op 6 juni om 16 u 45.]