Het Parool, 09/12/94
Mary Ann Lindo
Uitgeverij De Bezige Bij bestaat vijftig jaar.
Mary Ann Lindo interviewde een aantal Bij-auteurs, o.a. W.F. Hermans.
[Hieronder hetgeen WFH te zeggen had]
ot slot W.F. Hermans, die eerst wat grimmig reageert.
“Dat Parool, dat snertkrantje, belastert me, ik weet eigenlijk helemaal niet of ik wel met u wil praten. Maar goed, wat wilt u weten?”
Ik wil weten waarom hij, na twee keer afgewezen te zijn, met Conserve en De tranen der acacia’s toch naar de gunsten van de Bezige Bij bleef dingen.
“Waar heeft u het toch over, ik sta u toch óók te woord. Ik ben nou eenmaal een heel tolerante man. Nou moet u goed horen. Voor mij was het vooral Lubberhuizen, dat leek mij een intelligente vent, een goeie uitgever. Toen mijn eerste romans daar in huis waren, was Adriaan Morriën adviseur. Er ontstond een vreselijk gezeur met katholieke boekhandels, ik weet het allemaal niet meer. Een keer ben ik er naar toe gegaan om mijn zaak te bepleiten en bij die gelegenheid heb ik tegen Van Blommenstein (Charles, mededirecteur in de beginjaren – MAL) gezegd: ‘Ik ben de grootste schrijver van Nederland!’ Dat ís toch zo? Maar daar wouwen ze niet geloven. Ach, die Van Blommenstein was een domme corpsstudent, Schouten (Wim, ook directeur, de enige van de drie met een uitgeversdiploma – MAL) is gewoon een debiel en ik geloof dat Lubberhuizen in die tijd niet zo veel las. Later ben ik toen via Bert Schierbeek met Het behouden huis in een of andere reeks terecht gekomen. Toen eenmaal bij Van Oorschot De donkere kamer uitkwam, was ik beroemd en ging bij Lubberhuizen een lichtje branden. Sinds die grote verzoening zijn er nooit meer moeilijkheden geweest. Ik stuur mijn manuscripten en die gaan naar de drukker.”
Alleen Mandarijnen op zwavelzuur is niet van De Bij.
“Dat is ook van vóór 1960, ik wilde hem daar ook liever niet uitgeven, want de BB werd daarin aangevallen. Vanwege Adriaan Morriën, die een heel domme brochure over mij had uitgegeven. Lubberhuizen begon zelf over de uitgave van de Mandarijnen. Ik zei dat het een onleesbaar en vies manuscript was, waar hij geen wijs uit zou kunnen. Op zijn kosten, voor 250 gulden, heb ik het door een juffrouw van de universiteit – en let u nu goed op – in haar vríje tijd laten overtikken. Na lezing zei Lubberhuizen: ‘Ik heb me in de zuurgraad van je Mandarijnen vergist.’ ‘Prachtig’, riep ik meteen, ‘dan doe ik het wel op mijn eigen manier.’ Ik heb het in eigen beheer uitgegeven, vandaar dat speciale formaat, ik heb er zelf ook nog lekker aan zitten knutselen en knoeien. Ik moet zeggen, ik heb er flink aan verdiend.
Hoe Morriën reageerde? Dat is zo’n slome duikelaar. Ik heb gehoord dat de Arbeiderspers dat rare brochuretje van hem gaat herdrukken. Zo’n dom ding. Ik vind het prima, wilt u dat ook in de krant schrijven? En J.B. Charles, die ook in de Mandarijnen voorkomt met dat idiote boek over de oorlog, Volg het spoor terug: dat boek is onlangs herdrukt. Schitterend. Want weet u wat het is, dan snappen al die jonge kinderen, die nog steeds mijn Mandarijnen kopen, eindelijk waar ik het over heb. Want ik verwacht niet dat ze naar de UB zullen gaan om daar bij de een of andere beambte die werkjes op te vragen. Nu kunnen ze Atheneum binnenlopen, eventjes bladeren, het boek weer dicht doen en denken: ‘Dit hoef ik niet te kopen, Hermans heeft gelijk’!
Voor Hermans was de uitgeverij: Lubberhuizen.
“Dat hij wegging vond ik natuurlijk jammer, maar om daarom nou weg te lopen… Daar was ook helemaal geen reden voor. Het zijn daar allemaal erg aardige mensen. Ach, die opvolgers ook. Die Witteman, daar weet ik nog een verhaaltje over. Dat was zo’n Nederlandse progressief, u weet wel. Hij is ook heel vroeg doodgegaan. Om hem aan mij voor te stellen had Lubberhuizen hem mee naar Parijs genomen. We ontmoetten elkaar in een heel sjieke bar bovenin een torenflat, ergens bij Port Maillot. Daarna zouden we gaan eten in Le Grand Vétour, dat is een heel deftig duur restaurant, dat al in de achttiende eeuw bestond. Ik zat naar die man te kijken, een heel aardige man hoor, maar hij had geen das om! Ik vroeg hem waarom hij dat niet had. ‘Dat heb ik nooit’, zei hij. ‘Dat kan wel wezen,’ zei ik, ‘maar zonder das kunt u echt niet met ons gaan eten.’ Ik heb hem mee in de lift naar beneden genomen, waar een heel sjiek winkelcentrum was. En daar heb ik een Cardin das voor hem gekocht. ‘Zo, doe óm die das!’ zei ik. En dat heeft hij gedaan! Ja, stel je voor, als je directeur van de Bezige Bij wilt worden, dan spreek je Hermans toch niet tegen!’
Begin 2001 overleed Mary Ann Lindo
Voor het herpubliceren van dit interview werd toestemming verleend door Het Parool, waarvoor dank.