‘Het brein van WF Hermans werkt 24 uur per dag’

Naar Parijs uitgeweken schrijver actiever dan ooit.

De Telegraaf, 12/09/75

Iwan Sitniakowsky.

Twee jaar geleden pakte Nederlands grootste levende schrijver WILLEM FREDERIK HERMANS na een zeurderig conflict aan de Groningse Universiteit en het doodbloeden van de Weinreb-affaire zijn biezen, en emigreerde met zijn vrouw naar Parijs, boos, teleurgesteld en met het gevoel als schrijver te worden miskend.
Sindsdien is Hermans productiever geweest dan ooit. Volgende week verschijnt zijn omvangrijke nieuwe roman Onder Professoren. Ook zijn boek over MULTATULI is af. Verder schreef Hermans in die eerste jaren van zijn vrijwillige ballingschap het tv-stuk Periander, een essay over Machines in Bikini, en vertaalde hij de Tractatus Logico-philosoficus van zijn favoriete filosoof Wittgenstein.
Daarnaast treedt Hermans onder het pseudoniem AGE BIJKAART ook nog op als columnist, een activiteit waarvan hij zegt: ‘Meneer Bijkaart veroorlooft zich dingen die ik me niet in mijn hoofd zou halen.’
Interviews heeft Hermans de afgelopen twee jaar niet meer gegeven. De Telegraaf, die morgen met een voorproefje uit Onder Professoren komt, is de eerste krant waarvoor de roemruchte auteur van Ik heb altijd gelijk, De donkere kamer van Damocles en Mandarijnen op Zwavelzuur de deur van zijn Parijse appartement opendoet.

Hermans woont in een rustige straat in een weinig opvallende buurt ergens achter de Etoile op de vijfde en hoogste verdieping van een imposant huis met een mooi trapportaal met gebrandschilderde ramen, een uitzonderlijke vooroorlogse lift met rieten zitjes en ouderwetse ijzeren traliedeuren. Je reinste voorbeeld van een machine ‘in bikini’.
Wat ik van Hermans’ nieuwe interieur te zien krijg: ruimte, hoge kamers, smaakvol en niet overdadig gemeubileerd. Een lang balkon aan de voorzijde. Boekenkasten in de gang en in de zitkamer en de eetkamer. Aan de muren een schilderij van Moesman (volgens kenners Nederlands enige echte surrealist), dat Hermans jaren geleden voor een appel en een ei op de veiling kocht, een litho van een zéér Hollandse koe van de hand van Jan Cremer, een gouache van Bram van der Velde, een werk van Sam Middleton. Zijn schilderij van Eugène Brands is tijdens de verhuizing op onnaspeurlijke wijze zoekgeraakt.

Schrijfmachines

Ik zie een 19e eeuws Engels bankje met schitterend houtsnijwerk, en tal van mooie Jugendstil-vazen. Verder klokken en enig Gouds aardewerk. Allemaal gekocht voordat het in de mode kwam.
En dan zijn er nog zijn schrijfmachines. Hermans verzamelt oude schrijfmachines, heeft er een stuk of 90 en weet nauwelijks waar hij ze bergen moet. Dat probleem kom ik met één vergroten omdat hij net jarig is geweest. Zijn 54e verjaardag heeft Hermans in alle rust met enkele vrienden thuis gevierd.

Boeman

Het zit Hermans dwars dat hij door vele interviewers als een boeman wordt afgeschilderd. Hoe vriendelijk en geduldig hij ze ook te woord staat, toch schrijven ze altijd weer het stuk over Klein Duimpje die bij de Boze Reus op bezoek is geweest. Welnu: Tijdens ons gesprek is Hermans de vriendelijkheid zelve. Hij zit er ontspannen bij in hemdsmouwen, laat de ‘middagchampagne’ rijkelijk vloeien, en barst regelmatig in een opgewekt gelach uit.
Ik kan mijn oren bijna niet geloven: de man, die Renate Rubinstein als een schandelijke leugenares ontmaskerde, maar over zichzelf niet minder genadeloos en angstaanjagend schreef in Een wonderkind of een total loss; die van Hournalistiek in plaats van journalistiek placht te spreken en De Telegraaf in het verleden wel eens met een ‘straathond’ heeft vergeleken, deelt complimentjes uit en laat fotograaf Nico Koster veel meer vrijheid dan hij op nogal barse toon per brief had toegezegd!
Bij zijn vertrek naar Parijs deed Hermans het grootste deel van zijn Nederlandse bibliotheek op de veiling.

   ‘Wat heeft hij meegenomen?’

‘Slauerhoff, de brieven van Vincent van Gogh, Multatuli, Bilderdijk, vanwege de mooie bandjes, Piet Paaltjens. Nescio, natuurlijk ja, Hooft. Kousbroek? Néééé… Of toch wel, zijn latere boeken.’
Met Kousbroek raakte de vriendschap door de Weinreb-affaire uit. Over Adriaan Morriën, lang geleden met Hermans bevriend:
‘Die heb ik al in geen 25 jaar meer gezien en hij mij ook niet. Toch raakt hij niet over mij uitgepraat, nu weer in zijn boek Lasterpraat.’
Charles Timmer, bij wie Hermans op kamers woonde en met wie hij nog naar Canada is gegaan:
‘In jaren niet meer gezien.’

   ‘Henk Hofland?: 
‘Die praat met iedereen mee. Vreselijk gênant. Als hij wat meer zelfrespect had gehad, had hij een belangrijk schrijver kunnen worden. Dat vind ik zó droevig. Schrijft u dat precies zo op.’

   ‘Leest hij nog wel eens een boek van een nieuwe Nederlandse schrijver?
‘Daar heb ik toch geen tijd voor. U zegt net zelf dat ik zo hard werk. Neeee.’

   ‘De ‘Brief aan mijn moeder’ van Ischa Meijer.’
‘Wel aardig. Een beetje geïnspireerd op Philip Roth.

   ‘En op de ‘Brief aan mijn vader?’
‘Nee, het heeft niets met Kafka gemeen.’

   “Bepaalde scènes in Onder Professoren doen mij erg aan Heeresma denken. Zoals de wandeling van de kersverse Nobelprijswinnaar naar zijn door studenten bezette laboratorium. Met die taart in zijn handen waarop staat: Voor uw 25 Jaren Liefde en Geluk. En zijn fiets is stuk. En hij mag een eindje meerijden met de bloemist.’
‘Ik schreef al toen Heeresma nog moest ophouden met zijn rammelaar te spelen.’

   ‘Jan Arends?’
”Keefman’ vond ik niet zo goed. Maar dat andere boekje, ‘Ik had een strohoed en een wandelstok’, wat een mooie titel is dat! Erg melancholiek.’

   ‘Gerrit Komrij?’
‘Die die 19e eeuwse versjes schrijft? Wel aardig. Zijn kritieken? Wel aardig.’

Rubinstein

Zelfs Mensje van Keulen over wie Hermans twee jaar geleden nog erg onvriendelijke opmerkingen maakte, vindt hij de kwaadste niet omdat zij een karikatuur van hem tekende met een mooie schrijfmachine erbij. Maar Renate Rubinstein heeft het voor eeuwig bij hem verkorven.  Haar boekje over China heeft hij niet gelezen.
‘Wat zou ik me in China gaan verdiepen,’ zegt Hermans. ‘Het enige punt voor ons is dat er mensen zijn die de toestand daar ideaal vinden en zonder na te denken zeggen: zo moet het hier ook. De rest is ver van mijn bed vandaan. Nee, het geeft niks dat ik die boeken niet gelezen heb. Je kunt weten dat je gelijk hebt zonder er iets van te weten.’

Over Renate Rubinstein:
“Als zij zich aan de feiten hield zou ze een redelijke journaliste zijn. Als ze nou in het grijze verleden een goede roman had geschreven, dan zou je kunnen zeggen dat ze sindsdien op hol is geslagen. Maar waar praten we eigenlijk over!’

Dagindeling

‘U wilde graag iets van mijn Parijse leven weten, nietwaar? Mijn dagindeling ziet er zo uit: Ik ga om drie of vier uur naar bed en slaap tot half negen. Om negen uur brengt de conciërge de post, die ik bij mijn ontbijt lees. Dan wordt er om half elf koffie gedronken. Ik neem een bad en ga daarna wat klungelen, een brief schrijven of zo. Tot een uur of twee. Als ik het niet druk heb maak ik een lange wandeling. Daarna gaan we naar een restaurant, of we eten thuis. Er wordt pas ’s avonds hard gewerkt. De zondag bestaat voor mij niet. Vakantie heb ik niet nodig. Een schrijver hoeft niet met vakantie als hij zijn werk met plezier doet. Slapen is tijdverlies. Mijn brein werkt 24 uur per dag door. Ja, laat de mensen maar weten dat het brein van W.F. Hermans 24 uur per dag werkt.’
‘Waar we van tijd tot tijd wel naar toe gaan is de opera. Dat is hier een verrukking om naar toe te gaan. Een avond naar de Opera, dat is een totaalbelevenis. Al die ruimte.
Ongelooflijk! Zoiets is in Nederland ondenkbaar.’
‘Er komt geen operagebouw in de Ferdinand Bolstraat. Natuurlijk niet, want in Nederland zijn de voetballers de baas. Maar er moet toch iets zijn dat buiten het normale leven staat. Zo iets feeërieks. Wát? Wordt de voetballerij in Nederland gesubsidieerd. Dat wist ik niet. Schandelijk! In de NRC wordt een subsidie voor lezers bepleit? Ja, subsidie voor iedereen! Natuurlijk!’

Verlangen

Sinds Hermans in Parijs woont is hij maar twee keer voor zaken even in Nederland teruggeweest, en hij heeft niet de minste last van heimwee.
‘Tijdens de Duitse bezetting woonde ik in Amsterdam. Ik dacht toen al: hoe kom ik hier weg, ik wil hier niet blijven. Ik wil naar Frankrijk. Dat verlangen naar de Franse cultuur vindt u in De tranen der acacia’s al en dan is de hoofdpersoon nog maar in België. Ik wandelde vroeger graag in Amsterdam, maar zelfs dat kan daar nu niet meer. Parijs is ook een veel schonere stad dan Amsterdam, waar iedereen vindt dat hij hip, dat wil zeggen vies, gekleed moet gaan en vooral de kapper moet mijden.’
Het leven in Parijs vindt Hermans duur. Sigaretten en boeken zijn goedkoper dan bij ons, maar kleren, schoenen en woningen zijn verschrikkelijk kostbaar. Zijn appartement heeft hij voor een aanzienlijk bedrag gehuurd. Zijn auto een Morgan, heeft hij niet meer. Niet omdat hij bang is voor het snelle Parijse verkeer, maar omdat er volgens hem geen lol meer aan is.
‘Wat je in Amsterdam nooit zal gebeuren, is hier helemaal gewoon’, aldus Hermans. ‘Je stopt in een file, en uit de auto in de rij naast je richten gangsters hun pistolen op je en jagen een kogel door je kop.’

Riskant

Hermans wil graag blijven schrijven.
‘Ik leef nu eigenlijk van mijn pen en dat is een van de meest riskante dingen die er bestaan. Je verdient het ene jaar veel geld en het andere jaar niks. Ik word misschien wel negentig. Als ik over een tijdje uit de mode raak, dan moet ik mij van kant maken of ik moet clochard worden. Simenon, die zegt nu dat hij vroeger best clochard wilde worden. Maar hij hoeft zich daar geen zorgen over te maken.

Hoeveel schrijvers kunnen er in Frankrijk van hun schrijverschap bestaan? Dat valt bitter tegen. Een stuk of vijftien misschien. In de tijd van Du Perron dachten veel Nederlandse schrijvers, góh, we gaan in het Frans schrijven, dan verdienen we meer.
Maar de oplagen van literatuur zijn hier toch niks groter dan in Nederland, afgezien van die paar bestsellers waarvan er dan wel 300.000 worden verkocht.
Geld. Wat betekent geld voor mij. Ik ben een typische Nederlander: PENNY WISE, POUND FOOLISH. Ik ben tot mijn verdriet genoodzaakt van mijn pen te leven, en kan daar dus niet lichtvaardig over denken.’

Weinreb

De Weinreb-affaire, waarin Hermans van het begin af aan het gelijk aan zijn kant had: hij heeft er alleen maar narigheid van ondervonden. De HP, die hem bedroog met het speciale Hermans-nummer, ter gelegenheid van zijn 50ste verjaardag.

De vragenstellerij over Hermans in de Tweede Kamer rond de uitoefening van zijn lectoraat.
‘Er was niets op mij aan te merken,’ zegt Hermans. ‘Niets. Er was geen lector of hoogleraar in het hele land of hij had moeilijkheden met al die zogenaamde democratische procedures. Maar uitgerekend ik kom in de Tweede Kamer, omdat zo’n kamerlid denkt, hé, dat is die schrijver Hermans die zulke lelijke dingen zegt. Ik beschouw zoiets als de uitdrukking van de algemene haat die er in Nederland jegens auteurs bestaat.’

   ‘Heeft Hermans, de schrijver van Ik heb altijd gelijk, ooit wel eens ongelijk moeten erkennen?’
‘Het wil me niet te binnen schieten.’

   ‘De kritiek van de hoogleraar Staal op wat u over Wittgenstein geschreven hebt…’
‘Staal had wel iets duidelijker mogen zeggen dat Van Peursen, die ik in mijn brochure heb aangevallen, ongelijk had.’

Periander

We praten nog even na over Periander, zijn briljante TV-stuk waarin het generatieconflict nu eens van een andere kant wordt bekeken.  Was dat soms de reden dat het niet de aandacht heeft gekregen die het verdiende?
Hermans: ‘Kosten noch moeite heeft de VPRO gespaard. De regisseur Ruud van Hemert is samen met een doctorandus in de klassieke talen naar Parijs gekomen en heeft een hele middag met mij zitten praten. En wat is het resultaat: op het scherm verschijnt Periander, uitgedost in gewaden waarop HAKENKRUISEN te bewonderen vallen!
Er rust een doem op wat ik in opdracht schrijf!

Multatuli

Uitvoerig praat Hermans over Multatuli:
‘In de hele 19e eeuw is Multatuli de belangrijkste Nederlandse auteur. Hoeveel fouten hij ook heeft gemaakt, hoezeer zijn oeuvre in sommige opzichten ook is verouderd, hoe slecht hij ook is geweest – slecht tegenover zijn kinderen. Ieder stukje papier dat hij heeft volgekrabbeld is interessant. Er is geen andere Nederlandse auteur van wie ik dát zeggen kan.
Ondertussen is de Multatuli-studie een aanfluiting. Negentig procent moet nog gedaan worden. Meer dan duizend titels bestaan er over Multatuli. Het minst slechte boek over hem is van Du Perron. Rob Nieuwenhuys schrijft al meer dan vijftien jaar hetzelfde verkeerde verhaal over hem.
Wat is er met de duizenden brieven gebeurd die hij aan zijn kinderen schreef? Er zijn hele periodes in zijn leven die niet behoorlijk zijn onderzocht. In het tijdschrift Tirade stonden onlangs brieven van hem afgedrukt die afkomstig waren uit de Leidse Universiteitsbibliotheek. Ze staan niet in de nog altijd niet voltooide uitgave van zijn brieven en documenten. Heel belangrijke brieven! In diezelfde uitgave van professor Stuiveling heeft hij drie versies van de Max Havelaar dooreengehaspeld.

Het register is aanvechtbaar. Enfin, noemt u maar op. Het is onmogelijk dat in Frankrijk een schrijver zó wordt mishandeld! En dan nóg een tragikomedie: De AS van Multatuli. In 1966 schreef Hans Keller in de Nieuwe Linie dat de as van Multatuli, die werd bewaard in een urn, verdwenen was. De voorzitter van het Multatuligenootschap zou die urn tijdens de Duitse bezetting voor alle zekerheid mee naar huis hebben genomen en in zijn kamer neergezet. Zijn huishoudster vond, dat in een vaas bloemen hoorden, en deed haar plicht. Dit verhaal hoorde Hermans in januari van Gerrit Borgers, de directeur van het Letterkundig Museum. Die had het van Spigt, de ondervoorzitter van het Multatuligenootschap gehoord.
‘Toen heb ik Spigt opgebeld en gevraagd of dat waar was. Spigt antwoordde: Dat verhaal, dat heb ik verzonnen, weet u dat niet? Het is toch algemeen bekend dat ik dat verhaal uit mijn duim gezogen heb.
Maar Keller hield vol, dat het waar was. Hij zei ook: Gomperts kan bewijzen dat het waar is.

U begrijpt, daar begin ik niet aan. Gomperts, die kon ook bewijzen dat Croiset de romans van Vestdijk had geschreven!’

‘Sinds 1877 heeft Multatuli niets meer geschreven voor publicatie. Hij zei dat hij geen inspiratie meer had. Maar zijn brieven waren soms meer dan 30 pagina’s lang! Die hele inspiratie, dat is een mythe. Het is voor mij een kwestie van werken, en ophouden als het echt niet verder gaat!’

Hermans houdt een dagboek bij, waar hij uit put voor zijn boeken. Maar dat dagboek zelf publiceren, daar wil hij niet aan denken. Ook niet na zijn dood, wat daar in staat is niet meer dan materiaal. Het moet vóór zijn overlijden de kachel in.

Onzekerheid

Over de toekomst van de roman is hij optimistisch.
‘Alles wat er al sinds tachtig jaar wordt verteld over de roman heeft geen toekomst, is in slapeloze nachten in de hoofden van schrijvers opgekomen, die hun eigen roman niet konden afkrijgen.
Maar dat wil niet zeggen dat het bij mij wel zo gemakkelijk gaat. Iedere keer weer word ik door onzekerheid overvallen. Als ik op driekwart van een roman ben vraag ik me altijd weer af: zal ’t lukken om hem te voltooien? Geen enkele schrijver weet hoe hij het klaarspeelt om het vol te houden. Je weet het nooit.

Freudiaans

Hermans heeft in zijn romans en verhalen talloze malen begrippen uit de Freudiaanse gedachtewereld verwerkt. IJverige critici halen ze er uit, ook als Hermans ze er niet bewust ingestopt heeft! Hoewel hij met zijn Mandarijnen op zwavelzuur heeft bewezen dat zeer persoonlijk geschreven kritiek buitengewoon effectief kan zijn, geeft hij wat de reacties betreft toch de voorkeur aan de zakelijke, technische kritiek.
‘Zodra iemand zich minder aan de inhoud van een boek houdt, wordt het minder interessant,’ aldus Hermans.

Zoals er, als het aan hem ligt, nooit ofte nimmer een psycho-biografie over de schrijver Hermans en zijn werk zal verschijnen, omdat hij daarvoor de gegevens niet verstrekt, zo zijn ook zijn romans geen sleutelromans en zijn personages slechts afsplitsingen, en vaak niet meer dan personificaties. Zijn nieuwe roman Onder Professoren is daarvan een goed voorbeeld, ook al wekt Hermans nóg zo de indruk dat het nu juist wel om een sleutelroman gaat.
In het nawoord bij Onder Professoren schrijft een zekere B.J.O. Zomerplaag dat men zich zelfs nog deerlijk zou vergissen door te denken dat de dorpsuniversiteit waar de geschiedenis speelt ‘geen andere dan die te Groningen zou zijn.’
Daar staat niet dat het Groningen helemaal niet zou zijn, en wie dan de namen van zijn zonder uitzondering gemankeerde helden op een rij zet, krijgt alsnog de indruk dat het om een ouderwetse sleutelroman gaat.
Wat een namen: Dingelam, Ajold Ongering, Andreas Ballingh, Goudewolf, Tabe Pap, Prof. drs. Knelis Tamstra!

Voorproefje

Dat is Onder Professoren: een roman waarin Hermans enerzijds zo dubbelzinnig mogelijk doet, en aan de andere kant iedere zin als met een mes in stuk hout heeft gekerfd. Een heel bizar, zeer eigentijds boek, zoals er in Nederland geen tweede bestaat. Daarom publiceren wij er morgen, bij wijze van voorproefje, een gedeelte uit.

Het gesprek met Hermans duurt langer dan gepland. Als hij op de foto moet zet Hermans zijn bril af, schikt zijn das recht en bevochtigt zijn lippen. Ook grote schrijvers hebben een achilleshiel, en Hermans vormt op die regel geen uitzondering.
Wanneer zijn vrouw binnenkomt en ons nog bezig ziet, schrikt zij. Hermans, eerder die middag:
‘Mijn vrouw wil nooit bij interviews aanwezig zijn. En ik ben Toon Hermans niet, of Sylvia Kristel.’

   ‘Louis-Paul Boon krijgt dit jaar waarschijnlijk de Nobelprijs voor Literatuur.’
‘Gelukkig wel,’ zegt Hermans.