‘Het is vreselijk in Nederland te worden geboren’

Provinciaal Zeeuwse Courant 01/03/91

Jan van Damme

Hella Haasse interviewt WF Hermans
foto: Tonnie Luiken

Vandaag, vrijdag, wordt in Vlissingen de expositie In het spoor van Willem Frederik Hermans geopend.  Het is een hommage aan één van Nederlands grootste naoorlogse schrijvers, die dit jaar zijn zeventigste verjaardag viert. Hella Haasse spreekt vanavond met hem in de St. Jacobskerk in Vlissingen over zijn werk.

‘Ja, dat Vlissingse festijn, laten we daar maar eens over praten.’

Vanuit zijn appartement in Parijs neemt de auteur de gelegenheid te baat om met het bekrompen Nederland af te rekenen.

‘En dan die verbeelding: Nederland Gidsland. Volstrekte gekheid. De Nederlandse literatuur, de Nederlandse taal gaat naar de bliksem.’

(foto: Nico Bennemeer)

Avenu Adolphe Niel, het zeventiende arrondissement. Etagewoningen met zwierig geornamenteerde balkons en daklijsten, het deftige Parijs uit de vorige eeuw. De avenue van maarschalk Niel, symbool van vervlogen slagveldheroïek, is het domein van Willem Frederik Hermans.

De intercom: ‘Drukt u maar op de twee, als u in de lift stapt.’ Een liftcabine, net groot genoeg voor één persoon, zwoegt omhoog. Op het ruime trapportaal wacht opnieuw de vooroorlogse grandeur. En er wacht een beminnelijke glimlach in de deuropening van het appartement. De gevreesde, boosaardige, sombere, niets en niemand ontziende auteur van met zwavelzuur op papier gezette artikelen is een straatje om. ‘U treft me toevallig in een goede bui. Ik ben nu niet bezig aan een roman. Meestal word ik zeer somber als ik niet schrijf. Werk ik wel, dan word ik ook niet vrolijk, omdat ik bang ben dat het boek niet goed genoeg wordt. U ziet, er zijn zoveel redenen in het leven om somber te worden, dat is gewoon niet te begrijpen.’

Constantin Guys

Een goede bui. Nee, zijn zeventigste verjaardag heeft daarmee niets van doen. ‘U bent veel te vroeg, pas 1 september is het zo ver.’ Vandaag, vrijdag, wordt in Vlissingen – geboortestad van tekenaar Constantin Guys en Paulina (1,92 meter), die beiden in zijn jongste roman Au Pair figureren – een tentoonstelling over leven en werk van W.F. Hermans geopend. Aan Nooit meer slapen, de roman die precies een kwart eeuw geleden verscheen, wordt extra aandacht besteed. Foto’s en kaarten van expedities, die de auteur zelf in het hoge noorden maakte, werpen nieuw licht op het avontuur in het land, waar de zon niet onder wilde gaan.

Het jubileumjaar van één van Nederlands grootste naoorlogse schrijvers is de directe aanleiding voor de samenstelling van de reizende expeditie. Om de opening luister bij te zetten praat Hella Haase vanavond in de St.Jacobskerk met de schrijver over zijn werk. ‘Hella Haasse, jawel. Ik ken haar goed, ze heeft een tijd in de buurt van Parijs gewoond, we gingen soms samen eten. Ze heeft een heel erg goed essay geschreven over de vrouwenfiguren in mijn romans. Dat kan ik waarderen.’

Willem Frederik Hermans. In 1947 verscheen Conserve, zijn eerste roman. Sindsdien maakte hij naam met klassiekers als De Tranen der Acacia’s, Ik heb altijd gelijk – bij verschijning in 1951 werd meteen een aanklacht ingediend wegens belediging van het katholieke volksdeel; de auteur werd vrijgesproken – Het behouden huis, De god denkbaar denkbaar de god, De donkere kamer van Damocles, Mandarijnen op zwavelzuur, Wittgenstein in de mode, Herinneringen van een engelbewaarder, Het evangelie van O. Dapper Dapper, Onder professoren, Een heilige van de horlogerie en Au pair. In de meeste romans is de hoofdrol weggelegd voor een antiheld, die zich, tevergeefs, wil bewijzen.

Terugblikkend zegt hij nog altijd met veel plezier naar De god denkbaar denkbaar de god en Het evangelie van O. Dapper Dapper te kijken. ‘Dat zijn wonderbaarlijke werken. Zeer boeiend, vooral het zinsritme, de boeken hebben een retorische vaart die normaal proza niet heeft. Herinneringen van een engelbe- waarder vind ik ook erg mooi. Nou ja, ik vind ze allemaal mooi.’

Van 1958 tot 1973 was Hermans lector in de fysische geografie aan de Universiteit van Groningen. Na een zeer conflictrijke periode, er werden zelfs kamervragen gesteld over zijn functioneren, nam hij in november 1973 de wijk naar Parijs.

– U bent nu bijna achttien jaar uit Nederland weg. Hella Haasse heeft vorig jaar een punt gezet achter haar buitenlands verblijf en is in Amsterdam gaan wonen. Voelt u behoefte haar voorbeeld te volgen?

‘Als je ouder wordt raak je mensen kwijt. Alle oude mensen vereenzamen, en in een buitenlandse stad is dat gevoel ongetwijfeld sterker. Maar vergelijk je dat met het leven in een stad als Groningen. dan weet ik zeker dat je daar nog veel eenzamer wordt. Wat mij betreft kun je beter in Parijs zitten.’

– Maar is dit uw thuis?

‘Het zou opschepperig zijn om ja te zeggen. Nee dus, dat is niet het geval, ik blijf een vreemdeling, een toerist. Ik heb daar geen problemen mee, in Groningen voelde ik me immers ook een toerist.’

– Waar zou u zich wel thuis kunnen voelen?

‘In het Amsterdam van vóór de oorlog. Maar dat bestaat niet meer. Dat is de kloof in mijn leven. Toen ik een jongetje was stelde Amsterdam nog iets voor. Nu, de enkele keer dat ik er kom, word ik heel droevig, een heleboel is afgebroken. In mijn Fotobiografie staat een foto van het diaconessenhuis op de Overtoom, waar ik geboren ben. Een mooi groot ziekenhuis uit 1900. Afgebroken! De Overtoom was oorspronkelijk een kanaal, dat komt nog voor in Woutertje Pieterse. Je had er een achttiende-eeuws gebouw, De Eendracht, een mooi tehuis voor oude mannen en oude vrouwen. Weg! Heel Amsterdam is vol gezet met rotzooi. Ik heb dus geen heimwee naar die stad.

In het Amsterdam van vóór de oorlog waren mooie dingen te zien. Toch kwam je er nooit een toerist tegen. Nu het een heleboel lelijker is geworden krioelt het er van de autobussen met vieze mensen, die naar de hoeren komen kijken. Vréselijk! De stad is nooit over de oorlog heen gekomen. In de hongerwinter is er veel afgebroken. Toen is men gewend geraakt aan smerigheid, die voor die tijd niet voorkwam. Vuilnis op straat dat niet wordt opgehaald, huizen volgeklad. Het normbesef kreeg een krak.’

Hermans beaamt dat de verloedering zich niet tot Amsterdam beperkt. Ook in een stad als Parijs slaan blinde bouwkundigen soms hun slag. ‘Niet in mijn buurt, hoor. Maar in de tijd van Pompidou is bij Défence een aantal Amerikaanse wolkenkrabbers neergezet. Niet zo fraai, nee.’

– Voelt u zich een banneling?

‘Weet u dat ik niet in Amsterdam mag komen. dat wil zeggen: niet in de instellingen van de gemeente. In 1983 heb ik gastcolleges gegeven in Zuid-Afrika. Drie jaar later was er een fototentoonstelling van mij in het Stedelijk Museum. Na drie weken, de expositie was bijna afgelopen, werden er in de gemeenteraad vragen gesteld. Door de PvdA, echt een cultuurdragerspartij. Hermans moest spijt betuigen over zijn bezoek aan Zuid-Afrika, anders mocht hij niet meer komen. Ja zeg, ik ga me laten voorschrijven waarover ik spijt moet hebben… Het verbod is nooit ingetrokken, ik mag dus niet in de gemeentetram. Als ik er ben rij ik clandestien mee. Ik betaal overigens keurig, iets wat de Amsterdammers zelf niet doen. Een banneling wat dat betreft, jawel. Ach, de hele wereld wordt erg naar. Ik weet niet of u wel eens mensen treft die bij het ouder worden vinden dat de wereld leuker is geworden. Heel zelden, denk ik.’

– Heeft dat verblijf in Frankrijk uw visie op Nederland veranderd?

‘Nou ja, je hebt altijd gedacht dat Nederland niet zoveel te betekenen had. Dat idee wordt hier nog veel sterker: Nederland bestáát gewoon niet. En dan die verbeelding: Nederland gidsland. Pas las ik in een Nederlandse krant over een wetsontwerp over stralingsnormen. Wat strengheid betreft overtreft het alles wat in de wereld te koop is. Nederland gidsland: volstrekte gekheid. Iemand die met een radioactief preparaat loopt wordt straks honderd dagen in een isoleercel opgesloten omdat hij anders zijn familieleden wel eens zou kunnen bestralen. Dat soort gekheid, daarin blinkt Nederland uit.’

– Ingebed in het Franse cultuurleven, is het voor u mogelijk voeling te houden met de ontwikkeling van het Nederlands?

 ‘De taal wordt in Nederland op een verschrikkelijke manier verbasterd. Elke taal vernieuwt zich, maakt nieuwe woorden, verbastert buitenlandse woorden. Dat is goed en wel als er behoefte aan is. Maar in het Nederlands dringen zoveel nieuwe woorden door omdat de mensen niet kritisch zijn en zich die woorden in de buik laten splitsen door Engelsen, Amerikanen en Duitsers. Aanleveren in plaats van leveren, waarom moet iets aangeleverd worden, waarom is leveren niet voldoende? Iemand argumenten aanreiken, ook al zo krankzinnig. Hier, zal ik u mijn schoenlepel aanreiken, dat kan weer wél.

Je krijgt een vervlakking van de taal, allerlei woorden die een specifieke betekenis hebben worden in andere betekenissen gebruikt. Dat geldt heel erg in de huidige tijd, vooral onder invloed van het slechter worden van het onderwijs. Ik denk dat het Nederlands sterk bezig is te verdwijnen. Over vijftig of honderd jaar zal er in het officiële verkeer een slecht soort Engels worden gesproken.’

‘Ik ben blij dat ik in Zuid-Afrika heb gezien hoe dat gaat. Alle mensen kunnen wel Afrikaans spreken, maar Engels over- heerst er omdat het land een Engelse kolonie is geweest. Kom je in een boekwinkel dan staat daar honderd meter Engelse literatuur en tien meter Afrikaanse en Nederlandse boeken. In Nederland krijg je dat ook, Penguin heeft er al een vestiging.’

‘Een Nederlandse auteur wordt in zijn eigen land als een tweederangs schrijver beschouwd en in het buitenland bestaat hij helemaal niet. Nederland is één van de weinige landen die een uitleenvergoeding hebben, auteurs krijgen een klein bedrag voor elk boek dat wordt uitgeleend. Uitstekend, omdat Nederlandse schrijvers toch al weinig inkomsten hebben. Wat hebben ze nu bedacht? Alle mogelijke buitenlanders zitten ook in Nederlandse bibliotheken, worden ook uitgeleend, dus die moeten net zo goed een vergoeding hebben. U begrijpt toch wel, Nederlandse auteurs worden in het buitenland niet uitgeleend want ze worden daar niet gelezen.

Als dit plan doorgaat verdwijnt een groot deel van de uitleenvergoeding, die bedoeld is om de Nederlandse cultuur te steunen, naar het buitenland. Dat dát soort dingen wordt bedácht! Gidsland, geen discriminatie, precies alsof de muis de kat niet wil discrimineren. Op die manier gaat de Nederlandse literatuur, de Nederlandse taal naar de bliksem..’

– Vertalingen zouden de mogelijkheid kunnen bieden, om uit een    klein taalgebied te ontsnappen.

‘Er worden heel weinig Nederlandse boeken vertaald. En als dat gebeurt worden ze vervolgens niet verkocht. Wat er ook in de Nederlandse kranten geschreven wordt, ga maar eens in een boekhandel in Parijs kijken. Boeken van Noteboom, Mulisch, nooit van gehoord. De enige Nederlandse auteur van wie je werk ziet is Hugo Claus. Le chagrin des Belges, dat wil een Frans- man wel lezen omdat België een francofoon land is. Het is vreselijk in Nederland geboren te worden. Ik zit in het taalgebied opgesloten en kan er niet uit, dat denk ik wel ja. Dan ben je nog beter af in Vlaanderen, daar kunnen ze in het Frans schrijven omdat ze die taal op school leren.’

Tijd voor een nieuw glas wijn. De hoge ramen van de werkkamer laten een voorzichtig nawinters zonnetje binnen. Aan de muur een schilderij van Johan van Hell, Zicht op Zoutelande. Hoewel het in 1916 of 1917 is geschilderd doen de etagewoningen in het dorpje modern aan.

‘Ik heb het gekocht voor de regenboog, toen ik in Groningen onder meer meteorologie doceerde. Prachtig. Helaas is het schilderij van slechte kwaliteit, de brokken vallen ervan af.’

Hermans ziet zijn Vlissings uitstapje wel zitten. ‘Het zal 1957 geweest zijn dat ik er voor het laatst geweest ben, tijdens een foto-expeditie met Nico Jesse. Ik had eerder, toen ik 12 jaar was, al eens in Vrouwenpolder gelogeerd. Verrukkelijk, daar is mijn behoefte aan natuurstudie ontwaakt. Schelpen verzamelen op het strand, een wandeling naar het toen prachtige Veere. Dat was mooi, daarnaar zou ik heimwee hebben.’

– Heeft u wel eens behoefte aardig gevonden te worden?

‘Natuurlijk. Maar ik begrijp ook niet waarom mensen mij niet aardig vinden. Het liefst heb ik dat mensen mijn boeken met begrip lezen, ik vind dat de persoon van de schrijver er niet toe doet, hij moet verdwijnen achter zijn werk.’

– Hij kan, wordt er van u gezegd, met een vriendelijk gezicht buitengewoon onaardige dingen zeggen. U haalt zo hard uit, dat Adriaan Morriën beweert dat u hem een maagbloeding heeft bezorgd. Ook de inmiddels overleden Cees Buddingh’ was zwaar aangegrepen door een artikel van u over zijn dagboek. Als u dat achteraf hoort, doet u dat iets?

‘U heeft het over twee verschillende gevallen. Morriën is een slecht mens, dat vindt hij zelf ook. Bovendien schrijft hij niets bijzonders en heeft hij altijd als een parasiet aan de literatuur gehangen. Buddingh’, dat verhaal was toch vriendelijk bedoeld. Hij had er aan moeten denken: wat gebeurt er als Hermans min dagboek vol onzin leest? Ik zeg niets onaangenaams over Buddingh’, alleen zijn teksten zijn raar.’

Uiteraard kan ik harde kritiek hebben op mijn werk. Maar waarom zou ik daarover iets naar buiten brengen. Oh, wat is mijn boek toch slecht, wat jammer dat ik het te vroeg heb losgelaten… Jules Renard deed dat. Wat schiet je er mee op? Alleen dat de lezer denkt: je bent een vuile bedrieger omdat je me een slecht boek hebt geleverd. Soms treuzel ik vreselijk. Dan komt er een moment, vooruit, nu achter de machine, van pure wanhoop.  Anders krijg je van die dingen: waar leef ik voor, wat is mijn identiteit, ik zie het niet zitten. Als ik ergens een hekel aan heb dan is het aan mensen die het niet zien zitten. Dus ga je op een stoel zitten en schrijf je een boek.

De negentiende-eeuwse Franse schrijvers, onvoorstelbaar hoe die werkten. Het verzamelde werk van Zola, twintig delen van duizend bladzijden, en hij is maar 61 geworden. Met een kroontjespen, uren per dag kras, kras, kras.’

Zola was een figuur, als hij zijn mond opendeed was er een groot land dat naar hem luisterde. Doe ik mijn mond open, dan is het: hé, daar heb je Hermans weer. Het is veel belangrijker wat, weet ik wie, Lubbers zegt. Wat Zola zei was veel belangrijker dan wat een minister naar voren bracht. In Frankrijk is dat nog zo, de president heeft een hele hofhouding van (schrijvende raadgevers)???

– Zou er naar u geluisterd worden?

‘Nu hoeft het niet meer. Toen ik zo’n jaar of 25 was, toen wel ja. Met mijn boeken gaat het beter nu, vroeger wilde helemaal niemand ze lezen.’

– Leest u veel?

‘Nee, schrijft u maar op: ik ben een banketbakker die moeite genoeg heeft zelf taartjes te bakken, dus ik heb geen tijd om taartjes van andere bakkers te eten. Vroeger las ik veel, de laatste tijd hou ik het op boeken met feitelijke inlichtingen. Het eerste deel van de correspondentie van Huizinga, een goede biografie over Frederik van Eeden. De Nederlandse literatuur, nee, ik ben bang dat het me ergert en dat ik een boos stukje schrijf. Hé, daar heb je Hermans weer, opnieuw iemand met een maagzweer het ziekenhuis in. Daar begin ik niet aan. Er lopen troepen Buddinghen rond, ik hoef niet over iedere Buddingh’ een apart essay te schrijven.’

– Het is mogelijk dat u een boek tegenkomt, dat wel iets voorstelt. Daarover zou u toch kunnen schrijven?

‘Een enkele keer zou dat kunnen, maar ik heb daarin geen gelukkige hand. Jaren geleden, toen ik nog in de redacties zat van tijdschriften als Forum [n.b. mg] moest ik talent zoeken. Ik ontdekte iemand, een student in de rechten. Een heel aardige, verlegen jongen, die meteen dacht dat hij ontdekt was. Hij stopte met zijn studie, ging met een meisje in een drugboerderij wonen, liet zijn baard staan, ging spuiten, blazen. Zijn eerste boek deed het niet en na het tweede heb ik nooit meer iets van hem gehoord. Had ik maar niets gezegd, dan had hij zijn studie afgemaakt en ergens een behoorlijke baan gekregen, Meestal als ik zeg dat iets goed is, dan is de auteur veroordeeld.’

Jan van Damme.

Voor de herpublicatie van dit interview werd toestemming verleend door de interviewer, waarvoor dank.

De plaatjes zijn door de webmaster toegevoegd.