‘Het zou krankzinnig zijn om deze prijs niet aan te nemen’

Utrechts Nieuwsblad, 21/10/77.

Rudolf Bakker

Parijs – De 56-jarige Nederlandse romanschrijver Willem Frederik Hermans is begiftigd met de Nederlands-Belgische driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren. De prijs beloopt 18.000 gulden. De sinds 1973 in Parijs wonende auteur heeft de prijs aanvaard. Deze aanvaarding heeft in literair Nederland enig opzien gebaard, omdat Hermans in zijn in 1963 verschenen Mandarijnen op zwavelzuur had opgemerkt: ‘Ik zal geen enkele literaire prijs, subsidie of reisbeurs aanvaarden, nooit meer.’ Inderdaad weigerde Hermans de P.C. Hooftprijs.

Hermans gaf zijn functie als lector in de fysische geografie aan de universiteit in Groningen op na een reeks van moeilijkheden, waarvan de ware achtergrond, als in alle drama’s waarin Hermans verwikkeld raakte, moeilijk meer te reconstrueren valt. Hij vestigde zich in 1973 in Parijs, waar hij sindsdien geheel van zijn pen leeft. Bijdragen van zijn hand verschijnen onder andere in NRC-Handelsblad en in Het Parool, waar hij een column heeft onder het pseudoniem Age Bijkaart. De laatste van Hermans verschenen roman heette Onder professoren. Men noemt het een sleutelroman over het Groningse universitaire leven. Een medewerker van het Nieuwsblad van het Noorden, Gert Fockens, was in staat het ware gezicht achter romanfiguren en romantoestanden te reconstrueren. Hij ontving hiervoor via een bevriende relatie de lof van Hermans.

Is Onder Professoren echt een sleutelroman? En waarom heeft Willem Frederik Hermans de Prijs der Nederlandse Letteren wél geaccepteerd en de P.C. Hooftprijs niet? De meester ontvangt me in zijn Parijse appartement voor een interview, waarin op dergelijke vragen antwoord gegeven zal moeten worden.

Niet ver van de Place de l’Etoile woont Hermans in een stijve straat uit de glorietijd van de Franse bourgeoisie. Een ouderwetse lift met rieten bankjes heft de bezoeker zacht schommelend omhoog uit het rumoer van de grote stad. De rit eindigt in de complete stilte van de vijfde etage. Het licht valt er door hoge ramen met ingekleurde veldbloemen. Ook in de ontvangsthal van Hermans’ flat keren de veldbloemen terug.

We zijn in de hemelse dreven van de Nederlandse letteren, hoger kan geen mens meer gaan. Hier woont de opperrechter, hier spreekt hij zijn banvloeken uit over Neerlands kleine prutsers. In de lange gang staan lange rijen oude schrijfmachines, een van de hobby’s van de auteur. Ze wekken de indruk van bovenaardse telexen, waarop alles wat in Holland geschreven wordt meteen verschijnt om aan het laatste oordeel te worden onderworpen. Dit oordeel is bijna steeds hetzelfde: ‘Knoeiwerk!’

In de werkkamer van Hermans, waar gefilterd herfstlicht de meester van Nooit meer slapen in een milde gloed zet, komt allereerst de vraag aan de orde van Onder professoren’s achtergrond. Als de bandrecorder is aangezet, leunt Hermans enigszins voorover en vernietigt hij meteen de indruk dat de vorser in het Groningse blad (in zijn laatste roman als ‘Het Sufferdje’ betiteld) ook maar enige lof verdiende.

Heeft hij die lof dan niet uitgesproken?

‘Geensdeels,’ antwoordt Hermans, en hij zegt: ‘Dat ik die meneer, hoe hij er bij komt dat ik hem lof toegezwaaid zou hebben, dat begrijp ik helemaal niet, want eigenlijk is er niemand die dit… Dit boek gaat over een gefantaseerde universiteit, met gefantaseerde personages, er is geen sprake van dat sommige personages op bestaande personen zouden zijn geïnspireerd.’

En dan duurt het niet lang meer of de vraag naar de aanvaarding van de Prijs der Nederlandse Letteren komt aan de orde.

‘Mijn aversie tegen prijzen in het algemeen is natuurlijk gefundeerd, en is dat nog: Ik bedoel: als het zo is dat iemand een of ander slecht pamflet schrijft en hij krijgt daarvoor een romanprijs omdat een aantal van zijn vrienden in de jury zit, terwijl zijn boek allereerst helemaal geen roman is en ten tweede alleen maar een slecht pamflet, dan vind ik zoiets schandalig en dan hoef ik zo’n prijs niet meer te hebben.’

‘Maar met deze prijs, dit is een prijs, dit is de mooiste prijs die er bestaat op dit gebied in Nederland, maar het is bovendien een internationale prijs, want het is een half Belgische, half Nederlandse prijs. Deze prijs wordt alleen maar eens in de zes jaar toegekend, en die prijs wordt uitgedeeld of die wordt overhandigd door de Belgische koning. Het is dus het meest eervolle wat je je kunt voorstellen op dit gebied. Het zou dus idioot wezen om die prijs te… te… weigeren. Dat zou krankzinnig zijn.’

   ‘U behoort tot de mensen die het nog eervol vinden om uit de handen van een monarch iets te ontvangen?’

‘Het gaat niet om die monarch, maar het gaat erom dat… de monarch vervult een functie in een natie, hè, en als een natie door zijn hoogste vertegenwoordiger zo’n prijs laat uitreiken of laat overhandigen, ja, dan is daar menselijkerwijs niets tegen in te brengen.’

   “U acht de monarch, laten we zeggen, onschendbaar, puur, boven de kleine kliekjes staan, boven de menigte.

‘Moet u eens horen, meneer, deze prijs hè, die is dus toegekend op advies van een jury van zes leden, van drie Nederlanders en drie Belgen. Van al die zes mensen heb ik er een, dat is professor Sötemann, misschien twintig jaar geleden wel eens ontmoet. Dat is een professor in Utrecht. De andere Nederlanders, dat zijn de schrijver Jacques Hamelink, die heb ik nooit ontmoet, daar heb ik nooit mee gecorrespondeerd, de volgende een zekere dr. Wage, die ik ook totaal niet ken; de Belgen: Marnix Gijsen heb ik nooit ontmoet, nooit enig contact mee gehad. Bert de Corte heb ik ook nooit ontmoet, nooit enig contact mee gehad, hetzelfde geldt voor Albert Westerlinck, hè. Er is dus geen sprake van dat deze prijs mij door vriendjes zou zijn toegekend, zoals het heel dikwijls met andere prijzen gebeurt, wat ik dus bij al die andere prijzen schandalig vond. Ik zou dus in de verste verte geen reden vinden om deze prijs te weigeren. Ik voel mij zeer vereerd dat ik hem krijg.

   ‘Wanneer bijvoorbeeld de PC Hooftprijs door koningin Juliana zou zijn uitgereikt, had u hem dan geaccepteerd?

‘Ja, meneer, dat is nu allemaal oude koek, oude koeien uit de sloot halen, en bovendien, die PC Hooftprijs is verre van mij, nietwaar, dat is een prijs die ieder jaar wordt uitgereikt, dat is ook met die prijzen zo, of er nu een goed boek verschijnt of niet, ieder jaar moet die prijs worden uitgereikt, enzovoorts, enzovoorts.’

   En er verschijnt niet ieder jaar een goed boek, dus dat kan niet?

‘Ja, precies. Dan is zo’n prijs op het laatst ook geen onderscheiding meer, en dat is het nadeel dat aan die prijzen vastzit, in tegenstelling tot subsidies die gewoon door de staat gegeven worden, nietwaar, dat die mensen, die… Er wordt een hoop poeha gemaakt van zo’n prijs hè, ook als zo’n prijs eigenlijk ook financieel haast niks meer voorstelt. Ook qua eer haast niks meer voorstelt, omdat ieder jaar die prijs uitgedeeld moet worden, en dan is er een onnoemelijk aantal prutsers dat die prijs ook krijgt, en dan wordt er nog een jury benoemd, een hoop ambtenaren zijn erbij betrokken, allemaal mensen die eigenlijk veel meer van de prijs profiteren dan degene die bekroond wordt.’

En dan zegt Hermans nog: ‘Ik heb nimmer in de jury voor wat voor prijs dan ook zitting gehad.’

[WFH heeft bovenstaande interviewer na tien minuten de deur gewezen. Zie ‘Door gevaarlijke gekken omringd’ blz. 214 en  Heftig treffen tussen prijswinnaar en provinciaal pennevoerder, VN, 10/12/77.]