Gazet van Antwerpen, 29/30/10/77
Jan Drummen
De driejaarlijkse Grote Prijs der Nederlandse Letteren, toegekend aan Willem Frederik Hermans zal op vrijdag 4 november aan de laureaat overhandigd worden door koning Boudewijn tijdens een plechtigheid op het Koninklijk Paleis.
Willem Frederik Hermans, geboren te Amsterdam in 1921 is een der krachtigste, meest agressieve en dan ook meest omstreden schrijvers in Nederland. Hij debuteerde met verzenbundels maar brak vooral door met een grimmige oorlogs- en bevrijdingsroman, De tranen der acacia’s, later gevolgd door Ik heb altijd gelijk en De donkere kamer van Damocles. Van zijn hand verschenen ook bundels met novellen en polemieken waaronder het geruchtmakende Mandarijnen op zwavelzuur. Hij schreef ook een boek over Multatuli. W.F. Hermans doceerde ettelijke jaren fysische geografie aan de universiteit van Groningen. Nadien ging hij in Parijs wonen. Onze correspondent in de Franse hoofdstad, Jan Drummen, ging hem interviewen.
Een hoog en ruim en helder Parijs appartement waar de late oktoberzon binnenstroomt en waar Willem Frederik Hermans ons meeneemt naar zijn werkkamer. Hij is jonger dan op zijn meeste foto’s en van een glimlachende welwillendheid die de vraag zou kunnen doen rijzen of zijn Mandarijnen op zwavelzuur en enkele voorvallen niet een al te vertekend beeld bij velen hebben doen ontstaan.
Op onze vraag naar zijn befaamde schrijfmachinecollectie, waartoe de op een werktafel staande machine de aanleiding is, neemt hij ons door hoge en lange gangen mee naar een soort grote nis, een open muurkast waar enkele van zijn interessantste exemplaren staan. En later bij het weggaan zien wij in een andere nis in de hal de oude ‘gietijzeren’ Olivier, waarop wij onze eerste eigen schrijfpogingen bedreven waartegen het gevaarte zeer opgewassen was. Een wat kort nostalgisch moment nog geaccentueerd door tussen de schrijfmachines staande oude stoommachientjes. Symbolen en affiniteiten of simpelweg de fascinering voor het mechanische dat altijd ook ergens het mystieke is?
Tussen de twee bezoeken aan groepjes van de collectie in gesprek waarbij hij een Gaulloise bleue rookt. De Gaulloise en haar krachtig aroma leidt de vraag in waarom hij eigenlijk naar Frankrijk gekomen is.
“O ja, dat is een erg lang verhaal, dat ik niet in detail zal vertellen. Maar voor die tijd was ik lector aan de Universiteit in Groningen en aan die universiteit ben ik wel twintig jaar verbonden geweest. En op een gegeven ogenblik in verband met alle mogelijke veranderingen die in Nederland aan de universiteiten plaatsvinden, waardoor ik gedwongen werd een heleboel tijd te besteden aan allerlei vervelende karweitjes die met “demokratizering” van de universiteiten samenhingen, heb ik gezegd: nou ja, ik ben nu ruim vijftig jaar en de rest van mijn leven besteed ik liever aan belangrijker dingen. En toen heb ik het bijltje erbij neergelegd.
Waarom hij speciaal Parijs gekozen heeft?
Ik vond het altijd leuk.
Of hij nog nauwe betrekkingen met Nederland onderhoudt?
Ja.
Hij schrijft in verschillende Nederlandse bladen en of hij er nog geregeld komt en of ‘m dat plezier doet?
Neen, neen, neen. Heel weinig (met een zekere nadruk), misschien één keer per half jaar, een of twee dagen of zo. Meer niet. Nederland wordt zo smerig, zo slordig. Amsterdam is een bar vieze stad als je dat met Parijs vergelijkt. Er zijn natuurlijk een paar aardige mensen die ik dan met plezier zie, maar verder heb ik er niet zoveel behoefte aan.
U ervaart generlei ontworteling of zoiets dergelijks?
Nou, een beetje geïsoleerd voel je je hier natuurlijk wel. Ja, dat is zo.
En volgt u de gebeurtenissen in Nederland?
Ja, want ik krijg kranten. De kranten waarin ik schrijf krijg ik toegestuurd.
Kunt u mij zeggen wat de toekenning van de Grote Prijs der Nederlandse Letteren voor u betekent?
Nou, ik heb wel eens meer op de nominatie gestaan om een literaire prijs te krijgen en dat ging steeds met onaangenaamheden gepaard die ik niet allemaal naar voren zal halen, waardoor ik me dan niet zo bijzonder gevleid voelde, hè.
Maar deze prijs, die een prijs is die maar eens in de drie jaren wordt toegekend en dan eigenlijk maar eens in de zes jaar (want het is om beurten een Vlaming en een Nederlander) wordt nu uitgereikt door de Belgische koning wat ik ook bijzonder eervol vind. Ik ben erg in mijn nopjes met die prijs.
Op de opmerking dat dit wel in zekere zin de officialisering ervan is dat hij algemeen als de voornaamste Nederlandse schrijver beschouwd wordt, het commentaar, dat het eigenlijk nog erger is:
“Sommige mensen hebben mij gezegd: weet u wel, deze prijs is eigenlijk in zoverre de afsluiting van een oeuvre. Maar mensen die denken dat ik mijn oeuvre ga afsluiten omdat ik de prijs gekregen heb, vergissen zich.”
Betekent de aan de prijs verbonden geldsom iets voor u? Dit ter inleiding van een verdere vraag, namelijk: wat betekent het geld voor een schrijver, want ook voor hem is dat onmisbaar, niet?
Ja, het is zeer onmisbaar. Kijk, het is natuurlijk zo: een auteur is van de laatste vogelvrije personages in onze totaal van de wieg tot het graf verzorgde maatschappij en het is natuurlijk zo, dat het voorkomt dat een auteur een boek schrijft dat succes heeft en in een aantal jaren, misschien in één of twee jaren verdient hij daar enorm veel aan. Maar kijk, ik ben nu 56 jaar en deze prijs is financieel gezien de belangrijkste in de Lage Landen (het is 18.000 gulden oftewel 270.000 fr.), maar het is natuurlijk geen bedrag (ik word misschien wel 86), waarvan ik dertig jaar leven kan.
U hebt vermoedelijk een of meer nieuwe werken op stapel staan of in uw hoofd. Kunt u daarover iets zeggen?
In het algemeen zeg ik niets over nieuwe werken behalve over één waarvan stukjes gepubliceerd zijn. Het is een autobiografie, maar ik heb altijd autobiografieën, het schrijven van autobiografieën als een nevenwerkzaamheid beschouwd. Niet als de hoofdschotel van een auteur. En wij leven misschien nog erg lang en het duurt nog misschien twintig jaar voordat die autobiografie klaar is. Maar van tijd tot tijd werk ik er wel aan en ik werk ook nog aan verschillende andere boeken. Maar in het algemeen vertel ik niet graag over boeken waaraan ik werk, want als ik daarover vertel is het (hij lacht) de moeite niet meer waard.
Hoe hij werkt, of hij op geregelde tijden schrijft, of er dagen zijn dat hij niets doet?
Ik probeer op geregelde tijden te werken, maar dat is mij eigenlijk nog nooit gelukt, met het gevolg dat ik de hele dag zit te piekeren over wat ik wil gaan schrijven en als het dan ’s avonds laat wordt en ’s nachts, dan kom ik er eindelijk toe, al was het alleen maar om het idee dat ik niet naar bed wil gaan zonder helemaal iets uitgevoerd te hebben. Het meeste schrijf ik eigenlijk ’s nachts.
Hecht u belang aan de literaire kritiek en welke optiek heeft Nederland volgens u op een schrijver? Hoe ziet Nederland een letterkundige?
Tja, dat is moeilijk te zeggen. Ik vind dat de Nederlandse pers de literatuur nogal nonchalant behandelt. Er zijn veel mensen die literaire kritiek beoefenen die dat eigenlijk niet kunnen. Er wordt wel eens gezegd Nederland is erg slecht voor schrijvers, maar ik geloof dat het over het algemeen in Frankrijk niet veel beter is. Frankrijk is natuurlijk een veel groter land met een veel groter taalgebied, maar relatief wordt er in Nederland veel meer gelezen dan in Frankrijk. Veel Nederlandse schrijvers die nooit in het buitenland geweest zijn, behalve misschien tijdens vakantie, hebben het idee dat in het buitenland allemaal veel beter is. Dat dacht ik toen ik een jaar of twintig was ook, maar ik geloof niet dat dat zo is.
Of hij veel uitgaat?
Nou, ik kan wel zeggen dat ik in die vier jaar dat ik hier nu woon misschien meer geschreven heb dan ik al die jaren daarvoor.
Omdat u geen andere bezigheden meer hebt?
Precies, ja, ja. Maar ook omdat ik het gevoel heb dat ik moet opschieten want ieder jaar word je toch een jaar ouder. Ik ga wel uit, maar niet zo erg veel. Ik ga wel eens naar een schouwburg. Het laatste wat ik gezien heb is dat stuk Pas d’orchidées pour miss Blandish.
Over uw visie op het leven is eens gezegd: “Altijd lopen de dingen mis. De ene keer door klare opzet, de andere keer door vergissingen en doorgaans door een onontwarbaar mengsel van beide.” Bent u het daarmee eens?
Ja, daar ben ik het wel mee eens. Maar ik weet niet of dat nu wel zoiets geweldig specifieks voor mijn werk is. Het is eigenlijk de kern van haast alle literatuur. Het is waarschijnlijk de reden, waarom negentig van de honderd schrijvers schrijven. In de oudheid al. In alle tragedies loopt het altijd mis, loopt het precies andersom dan de mensen gedacht hebben, zelfs als ze tegen het noodlot gewaarschuwd worden en luisteren naar die waarschuwingen. En juist omdat ze naar die waarschuwingen geluisterd hebben, gaat het mis.
Dus wel pessimistisch?
Ja, ja! Wie zou er optimistisch wezen? Het loopt met ons allemaal op een dag slecht af.
Ook geplaatst in:
Het Binnenhof, 07/10/77
Eindhovens Dagblad, 15/10/77