De Telegraaf, 29/12/71
G. Kraay
Groningen, woensdag.
Minister jhr. mr. M.L. de Brauw van Wetenschapsbeleid, is door twee kamerleden gevraagd een onderzoek in te stellen naar de manier waarop Willem Frederik Hermans zijn werk aan de universiteit van Groningen verricht. Hij moet dan uitzoeken wat er waar is van de beschuldigingen der studenten, dat Hermans nauwelijks één dag per jaar op het instituut verschijnt, en dat hij dit cursusjaar nog geen enkel college gegeven heeft. Daarmee is de (jaarlijkse) rel rond Nederlands bekendste schrijver, tevens lector in de fysische geografie, naar een nieuw hoogtepunt gestegen.
“Er zijn geen methoden om die man te dwingen zich eens wat nuttiger te maken”, zegt prof. dr. R. Tamsma over het conflict met lector W.F. Hermans. Maar Hermans wil betere voorbereiding door de studenten. Hij zegt:
“Het is onvoorstelbaar dat deze zaak in de Kamer is gekomen”, aldus dr. Hermans, met vakantie thuis in zijn woonplaats Haren. “Het gaat om een kleinigheid, maar die studenten zien blijkbaar kans om er zelfs het parlement bij te slepen. Overigens, die beschuldigingen zijn volkomen onzinnig. En het is ronduit gelogen dat ik zo weinig zou komen.”
“Een uitzichtloze situatie” aldus prof. dr. R. Tamsma, voorzitter van de subfaculteit geologie. “Er zijn, vrees ik, geen methoden om die man te dwingen zich eens wat nuttiger te maken”.
Twee reacties die tekenend zijn voor het conflict. Daarbij gaat het (al sinds jaren) om de manier waarop college gegeven moet worden.
“Als ik een vraag stel wil ik weten wie mij antwoord geeft”, aldus lector Hermans. “En ik wil weten hoeveel er naar mijn college zullen komen.Bovendien lijkt het me niet onbelangrijk dat de studenten zich degelijk voorbereiden. Anders sta ik mijn kostbare tijd te verknoeien”. Het zijn voorwaarden die de studenten – eerstejaars, ze worden gesteund door de staf van het instituut – niet willen accepteren. Ze willen anoniem blijven, uit vrees dat een slechte beurt in de collegezaal hun beoordeling zal schaden.
Paniek
Dit jaar bleven beide partijen zo onverzoenlijk op hun standpunt staan dat er door lector Hermans geen enkel college meer gegeven werd.
Het gevolg: nauwelijks te beteugelen paniek onder de eerste jaars. Ze zagen hun kansen om het tweede studiejaar te halen als sneeuw voor de zon verdwijnen.
Prof. Tamsma kon ze niet geruststellen. “Per brief heb ik ze duidelijk gemaakt dat Hermans, die in 1958 benoemd is, nog een z.g. lector “oude-stijl” is. Hij is autonoom t.a.v. de manier waarop hij zijn onderwijs verzorgt. Daar doe ik helemaal niets aan.De faculteit kan alleen maar bezwaar maken als Hermans inderdaad van zijn oorspronkelijke schema afwijkt. En dat is, nu de tentamens van half december achter de rug zijn, nu vastgesteld”.
Elk jaar
Dus heeft prof. Tamsma een vermanende brief opgesteld aan de onwillige lector. Maar die brief moet eerst nog langs alle meebeslissende organen, en het uiteindelijke effect wordt niet hoog aangeslagen.
“Ik zie ervan komen”, aldus de hoogleraar, “dat we een dure formatieplaats in onze wetenschappelijke staf voorgoed zijn kwijtgeraakt aan iemand die daar nauwelijks iets tegenover stelt. We hebben elk jaar dit probleem met Hermans. In de loop van de tijd heeft hij bovendien nog een groot deel van zijn onderwijstaak weten af te stoten; zijn assistent werkt eigenlijk voor twee.”
Op de achtergrond van het conflict Hermans-Geologisch Instituut spelen de democratisering en de onderwijsvernieuwing die “Groningen” heeft ingevoerd.
Prof. Tamsma: “Als Hermans zegt: Ik wil weten wie me antwoordt op een vraag, dan geeft dat precies aan waar hij fout zit. Het gaat er juist om dat de student op zo’n college vragen kan stellen. Dat is een methode die door Hermans blijkbaar niet begrepen wordt.”
Zijn spreekuur geeft wat dat betreft geen uitkomst. Want net als in de literatuur staat hij ook bij ons bekend als een bullebak. De studenten durven individueel gewoon niet met hem te praten.”
Hermans reactie hierop:
“Ik heb inderdaad bezwaren tegen het programma zoals dat aan het Instituut ontwikkeld is. Maar hoe de vork precies in de steel zit kan ik niet zeggen, want ik heb een brief met tegenvoorstellen naar het subfaculteitsbestuur gezonden. Ik wil de bespreking daarvan afwachten.
Overigens, toen de studenten twee jaar geleden bij me kwamen om een eind te maken aan de massale hoorcolleges, heb ik gezegd: Akkoord, zoals het nu gaat zou ik het beter per stencilmachine kunnen doen.
Een andere methode dan maar. Maar dan stel ik wel mijn voorwaarden. En die zijn niet zo maar uit de lucht komen vallen. Vorig jaar was de opkomst op die colleges nl. minimaal. En die paar die er kwamen wisten nauwelijks waar het om ging.
Ik stond toen werkelijk mijn tijd te verknoeien en dat doe ik niet meer.”