‘Is de schrijver een tovenaar of een duivel?’

De Gelderlander, 11/02/95

Een dag op literaire tournee met
Willem Frederik Hermans

Ton Verbeeten

  Heb je je hele leven geloofd dat Willem Frederik Hermans de grootste schrijver van Nederland is én een satanisch querulant, ga je een dagje met hem op stap, blijkt hij een uiterst aimabel mens.

  Niks narrig, maar vriendelijk en inschikkelijk. Hermans blijkt een beminnelijk causeur en een hartelijk mens in de omgang. En zeker, voor een harde of zelfs hatelijke uitspraak schrikt hij niet terug. Maar querulant, dat slik ik deemoedig in. Over dat satanische hebben we het later.

  Twee jaar geleden ging een interview naar aanleiding van het verschijnen van zijn boekenweekgeschenk In de mist van het schimmenrijk niet door. De schrijver was van de trap gevallen. Zijn optreden nu, in het literaire festival De Wintertuin, maakte het noodzakelijk hem in Brussel op te gaan halen. Een kans om hem een dag lang mee te maken, laat een journalist zich niet ontgaan.

Willem Frederik Hermans: Maar meneer, ik wás van de trap gevallen.

Brussel – De wagenpoort van het fin-de-siècle huis in een aangenaam stille straat in een chique Brusselse wijk gaat op een kier. Achter de schrijver een wand boeken. Of ik even buiten wil wachten. Enkele minuten later zitten we in de auto op weg naar Nijmegen.

Voorlopig kijkt Willem Frederik Hermans recht voor zich uit. Zijn profiel is nog altijd dat van de foto die E. van Moerkerken in 1948 maakte, het jaar waarin de dichtbundel Hypnodrome en de novellen Moedwil en misverstand verschenen. Bijna 47 jaar later draagt hij een hoornen bril, is zijn haar grijs, maar zijn kop nog even markant.

Of ik mag roken? “Maar natuurlijk. Ik ben daar vier jaar geleden mee gestopt, maar ik vind het grote onzin om bezwaar aan te tekenen.” Onmiddellijk barst hij los in een verscheurende hoestbui. Dat zal die dag nog ettelijke malen gebeuren.

Ik bedenk dat vier jaar geleden zijn verhalenbundel De laatste roker verscheen en dat niets toeval is. In het licht van het werk van Willem Frederik Hermans een passende gedachte.

Het optreden van die avond in Nijmegen komt ter sprake:

“Nijmegen, ha! Ik heb daar nog eens een avond gesproken voor professoren. Die zaten allemaal op de eerste rij te wachten op duivelse uitspraken. Daar zitten ze nu nog op te wachten.”

Malle Hugo

Duivelse uitspraken doet Hermans wel in zijn nieuwe boek Malle Hugo – Vermaningen en beschouwingen. Het pak ransel is dit keer voor Hugo Brandt Corstius, maar niet alleen voor hem. In september 1983 kondigde ‘Vuilgrijs’ aan de biografie te schrijven over Multatuli waarmee hij Hermans’ De raadselachtige Multatuli (1976) zou wegvagen. Het is er niet van gekomen.

“Een buitengewoon domme man, die Hugo. Nederland is toch al een land vol domme mensen. Daar houd je de ogen niet droog bij. Ik zal vanavond dat boek Malle Hugo es duchtig onder de aandacht brengen van die studenten in Nijmegen.”

“Ha! Volgende maand ga ik naar een feestje omdat de uitgave van de Volledige werken van Multatuli eindelijk voltooid is. Dat heeft heel wat voeten in de aarde gehad omdat leden van het genootschap er geen been in zagen om brieven en persoonlijke aantekeningen van Multatuli achterover te drukken. Om dan thuis ter meerdere eer en glorie van zichzelf een artikel te gaan zitten schrijven dat toch nooit afkomt.”

“De jonge heer Van Oorschot vertelde mij dat de heren Nuis en Brandt Corstius daar ook zullen zijn. Daar valt niet aan te ontkomen. Ik heb hem gevraagd of hij ervoor wilde zorgen dat ze daar hun mond houden. Dat kon geregeld worden.”

Streng

Voor we in Nijmegen aankomen, valt er nog wel eens een kwaad woord. Wanneer we door de Betuwe rijden moet Hermans even kwijt dat hij tegen de Betuwelijn is en dat Hanja Meij-Weggen ‘wel aandelen zal hebben, zo vlug heeft ze die zaak doorgedrukt.’

Toch verandert het gesprek van aard en toon. Helemaal als Hermans over zijn kleinzoon praat. Dan is hij ronduit vertederend.

Tegelijkertijd hoor je ook weer de schrijver die verbanden legt. Quasi-kwade opmerkingen over de ‘losse opvoeding’ die zijn kleinzoon geniet, koppelt hij aan zijn eigen strenge vader.

Eenmaal zover volgt het ene verhaal na het andere. Hoe hij als jongen door zijn ouders bij de bovenburen werd gestald en hij daar het boek ‘Miss Musketeer’ van Paul d’Ivoi te lezen kreeg.

“Dat vond ik ongemeen spannend. Mijn ouders kwamen terug en ik had het nog maar half gelezen. Drie nachten heb ik niet kunnen slapen bij het idee dat ik de rest nooit zou lezen. En het akelige is, dat ik het boek nooit meer in handen heb gehad. Overal heb ik er naar gezocht, in Parijs, in Brussel. Als u het voor mij zou kunnen vinden…”

’s Middags in het hotel waar hij na afloop van zijn optreden zal slapen keuvelen we aangenaam over de schrijvers uit zijn jeugd. Dan arriveert een collega van het KU Nieuws. Het gesprek wordt serieus. Hermans vergelijkt het schrijven met het schaakspel: “Ik weet wat ik doe, maar niet welke zetten mijn tegenspeler zal doen. Het boek dat ik schrijf zou je mijn tegenspeler kunnen noemen. Tja, ik win natuurlijk graag.”

Aan de Nederlandse literatuur kent hij de verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van de Nederlandse taal en cultuur toe. En natuurlijk kankert hij even op Groningen. Daar heeft hij oud zeer liggen. Maar charmant en behendig verlegt hij de koers van het gesprek en vertelt over zijn liefde voor het werk van de Spaanse jezuïet (‘Hij is wél uit de sociëteit gegooid, hoor’) Baltasar Gracián en diens door Schopenhauer vertaalde ‘Handorakel’: ‘een meedogenloos egoïstisch werkje over de vraag hoe een man in de wereld vooruit kan komen.

Faust

In O42, in Nijmegen, zitten we aan aan het Faustdiner, dat kok en dichter Leon Gommers ons voorzet. De vlammende gerechten worden extra gekruid met een lang episch gedicht over de duvel en zijn oude moer.

Op naar de Vereniging. Willem Frederik Hermans zit op het podium in het blauwe licht van vormgever Rob Thuis. Achter hem zingt de meidengroep MNA ‘Mist’. Het publiek schuifelt met de voeten.

Gespreksleider Ares Koopman leest het gedicht voor van Hendrik de Vries, dat Hermans als motto meegaf aan Madelon in de mist van het schimmenrijk (1994), de uitgebreide versie van het boekenweekgeschenk 1993. En hij kondigt aan op het vraagstuk ‘is de schrijver een tovenaar of een duivel?’ in te willen gaan.

Hermans leest op zijn beurt en ‘op de enig juiste toon’, want ” Hendrik de Vries is als de schrijver van De God denkbaar Denkbaar de God een vroom schrijver,” het gedicht opnieuw voor. Hij mag nog even vertellen, ‘dat in het boek voortdurend de toekomst wordt voorspeld.’ En dan is het pauze.

Geen rust voor de schrijver. Hij signeert stapels boeken en neemt vriendelijk een schilderij van een bewonderaar in ontvangst. Weer zit hij op zijn blauwe stoel. Achter hem zingen drie meisjes van het conservatorium aria’s uit Von Glucks Orfeo. Prachtig, maar het duurt wel bijna een half uur.

Ares leest uit Au pair (1989) de beide passages voor waarin hoofdpersoon Paulina een heer ontmoet, die heel wel met de schrijver vereenzelvigd kan worden, voor en analyseert de roman. Hermans zegt bescheiden: “Als ik iets zeggen mag?” en erkent dat ook een schrijver zijn ontoereikendheid heeft.  

We rijden naar zijn hotel en ik zeg: ‘U hebt niets over Malle Hugo  gezegd.’ Hermans: “Och, het is allemaal opgeschreven. Laten de mensen het maar lezen.”

Willem Frederik Hermans is dan twaalf uur van huis en niet meer dan tien minuten in het openbaar aan het woord geweest.

Voor de herpublicatie van dit interview werd toestemming verleend door de interviewer:  © Ton Verbeeten, waarvoor dank.