‘Jurassic park bestond nog niet’

Uitgezonden op maandag 2 januari 1995 in het programma
 ‘De Avonden’ van de VPRO

Hermans over Denkbaar
(in cassette met 4 cd’s)
 
Wim Noordhoek  

Mijnheer Hermans, de luisteraars gaan dadelijk de eerste episode horen van De god Denkbaar Denkbaar de God door u voorgelezen, en misschien moeten we ze een heel klein beetje voorbereiden daarop. U heeft de schrijver Mauriac aangehaald, die had een uitspraak die erop betrekking had. Welke was dat?

Het is geen uitspraak die betrekking had op De God Denkbaar Denkbaar de God, maar op de romanschrijver in het algemeen. De romanschrijver schept een wereld, net als God, maar hij is natuurlijk niet zo goed als God zelf, dus hij is de aap van God*. Mauriac, let wel op, die heeft alleen gezegd: De romanschrijver is de aap van god, en dat vind ik een heel mooie uitspraak. Maar kijk eens, als iemand voor de dag komt met een boek als De God Denkbaar Denkbaar de God, dat heb ik dus toevallig geschreven, dan ben ik eigenlijk de aap van mijzelf geweest. Het is ook geschreven in een soort apentaal. Apentaal zullen de meeste mensen zich als chaotisch voorstellen, maar dat is helemaal niet zo. Het is mooie, gedragen, lyrische taal met een sterk muzikale inslag, geen gewoon proza. Ik zou een andere roman van mij, ik noem maar iets, Nooit meer slapen of De donkere kamer van Damocles, niet graag, zelfs niet gedeeltelijk, voorlezen, want dat zijn geen boeken die zich voor voordracht lenen. Dit boek wel. Toen het pas geschreven was, heb ik het al eens een keer voorgedragen in het Kriteriontheater in Amsterdam, voor een gehoor van achttien mensen, geloof ik. Ik heb het ook een keer gedeeltelijk in het Institut Néerlandais in Parijs voorgedragen in 1958, en nog een paar keer, op Curaçao onder andere, maar zo helemaal compleet, zoals nu voor de VPRO, dat heb ik natuurlijk nog nooit gedaan. Toen ik dat boek schreef, vond ik het al prettig rond te lopen en er grote stukken uit te reciteren.

  Toen u het schreef, had u toen ook al schrijvende dat u het in het hoofd hoorde?

Ja, zeker. Bij alle goden hoort een bepaalde toon. De meer courante God, die wordt toch ook gediend door dominees op de domineestoon? Dat is geloof ik zelfs nu nog het geval, maar de domineestoon is natuurlijk niet meer precies wat-ie in de negentiende eeuw was. Ik heb dit boek dus voorgedragen op de Denkbaartoon.

*In zijn interview met Hermans, ‘De aap van God; W.F. Hermans en de materiële identiteit’ (De Volkskrant, 5 maart 1993) schreef Michel Maas: ‘Op de bank (…) de aap van God, om François Mauriac aan te halen, zoals men weet een zeer katholiek schrijver, die zei: “Van alle mensen staat de schrijver het dichtst bij God. De schrijver is de aap van God.”

  Weet u nog onder welke omstandigheden u dat geschreven heeft? Het was 1956, begin van het jaar. Binnen drie maanden heeft u dat gedaan. Wat waren de omstandigheden; waar woonde u, bijvoorbeeld?

Ik woonde aan de Spilsluizen in Groningen, op de hoek van de Ossemarkt, in het centrum van Groningen. Wel een mooi plein hoor, en een mooi huis, maar het was zeer verwaarloosd, de winden woeien niet om de rotsen, maar wel om mijn oren. Een mooie grote kamer had ik daar, en daar schreef ik dat dan, meestal ’s nachts, want ik werkte heel hard in Groningen. Daar is veel roddelpraat over verspreid, maar al dat soort dingen kostten mij mijn nachtrust, want overdag was ik bezig de studenten in te leiden in de fysische geografie, begrijpt u wel?  

Spilsluizen hoek Ossemarkt (foto: F. Lamboo)

  Is dat nou ook in het boek terug te vinden, die strijd tussen schrijven en wetenschap?

Nou, nee, niet bepaald. Kijk, dit boek is een gelovig boek. Waarin wordt geloofd, weet ik niet. Het is niet bepaald een boek van een denker of van een dichter.

  Er is wel iets waar tegen gestreden wordt, althans door Denkbaar, dat is Afschuwelijke Baby.

Een concurrerende god. Maar ja, dat heb je in het banale dagelijkse leven ook. Je zou denken dat sinds het einde van de achttiende eeuw die godsdienstige vooroordelen aan het uitsterven waren. Is tot op zekere hoogte ook wel zo, de protestanten zetten de katholieken niet meer op de brandstapel en omgekeerd. Maar in Nederland, toen ik pas begon te schrijven, waren de katholieken nog heel machtig, en als je ze zogenaamd beledigde, werd je voor de rechter gesleept. Ineens was dat toen afgelopen, weg!, het bestaat helemaal niet meer. Je wordt zelfs bang dat er helemaal niets meer van overblijft. Want de kerken moeten toch overblijven, er zijn mooie kunstwerken bij. En een kerk waar helemaal niemand meer komt, dat is ook iets erg zieligs, dat zou ik niet willen. Zo’n mooie katholieke kerk mag ik graag zien en dan mag ik daar graag een paar oude vrouwtjes zien, die dat allemaal nog echt geloven, dat is allemaal onschadelijk, en poëtisch. Je zou denken: eindelijk wordt de mensheid verstandig, maar nee hoor, nu steekt nota bene de Islam de kop op, de fundamentalisten. Wilden een heel groot vliegtuig boven Parijs uit elkaar laten ploffen. Stel je voor dat dat gelukt was: heel Parijs weg! Voor die stomme ideeën van die mensen!

  Het lijkt wel op een scène uit De God Denkbaar.

Voilá. Ja. Misschien maak ik nog eens een derde vervolg. Hoe de aanhangers van Denkbaar boven Parijs met een groot vliegtuig -BAM! Alles weg! Maar dat doe ik niet boven Parijs, want ik houd te veel van Parijs. Maar laten we zeggen boven New York of zo, dat zou best kunnen.

  Die titanenstrijd, want zo mag je het toch wel omschrijven wat er in het boek gebeurt…

Ja, die ballon, gemaakt van een opgeblazen politievrouw. Schitterend toch?

  … die strijd, die duurt tot op de huidige dag voort, denk ik.

Natuurlijk is dat zo. In een andere vorm komt dat voor in de Upanischads – ik ben slecht in mythische lectuur, maar een beetje heb ik er wel over gehoord – de Kalevala en de Edda, weet ik veel; daar heb je dat allemaal.

  Een woord waar menigeen vergeefs naar zal zoeken in de grote Van Dale is het woord ‘pecten’. Dat komt herhaaldelijk voor, maar wat betekent het?

Nou, dat zal ik u vertellen. Van Dale, die noemt u wel groot, maar die is dus heel klein. Er staan een heleboel domme dingen in, en andere belangrijke dingen niet. Het woord pecten had er al lang zelfstandig in moeten staan. Het is gewoon de latijnse term voor een bepaald soort schelp. Pecten betekent kam, en betekent dus kamschelp, ook wel mantelschelp. Die twee namen staan wèl in Van Dale. Daarbij vermeldt hij de Latijnse geslachtsnaam Pecten. Het is een schelp met aan het slot twee kleine vleugeltjes. Want u kent wel de Coquille Saint Jacques, dat is een grotere pecten, die heeft grote vleugeltjes, maar je hebt ook kleinere. ’t Is een schelp die nog altijd bestaat, maar vooral in bepaalde geologische lagen belangrijk is als gidsfossiel. Gietijzeren pecten bestaan ook. Ze zijn ongeveer zo groot als een ouderwets vestzakhorloge. Je vindt ze in de negentiende-eeuwse Franse woonhuizen als handvatsels aan de ijzeren schuifluiken van open haarden, om ze mee op en neer te schuiven.

  Ik wilde iets vragen over de vorm van het boek. Er gebeuren allemaal dingen in die helemaal niet kunnen, zowel in de voorstelling als in de taal. U heeft al eerder wel eens gezegd: je kunt het zien als een tekenfilm. Nu heb je tegenwoordig films waarin alles kan, bijvoorbeeld een man van  kwik, die doorboord wordt door een zwaar voorwerp en zich weer herstelt. En dat soort gedachten krijg je erbij, hè? Had u die toen ook? Had u er ook beelden bij?

Ja, maar waar u nu over praat, dat bestond toen nog niet… je zou ook kunnen zeggen … hoe heten die dingen, die je ook op de TV hebt? Met van alles en nog wat en muziek…?

  Virtual reality misschien?

Nee. Het boek is eigenlijk een voorloper van de clip. De clip bestond toen niet, de televisie geloof ik wel, maar wij hadden dat nog niet…

  Dus een zeer langdurige reeks van videoclips.

Ja, zoiets, maar er zit natuurlijk meer samenhang in dan in een videoclip, want ik moet wel zeggen, ik heb mijn roeping van romanschrijver niet verloochend: er zit meer intrige in het boek dan je denkt, omdat dingen uit het begin in het slot terugkomen. Het is hier en daar beïnvloed door twee klassieke verhalen.  Eén, maar allemaal sterk gemaskeerd, dat is Baron von Münchhausen, ook zo’n verhaal waarin alles kan, hij trekt zich aan de haren uit het moeras, keert een paard of een wolf binnenstebuiten… nou, dat is met dit boek ook zo. Een belangrijke overeenkomst met Münchhausen in dit verhaal is het volgende: In het begin loopt de God Denkbaar in Parijs op straat, en hij ziet daar twee oude mensen liggen. Hij is vriendelijk tegen die twee oude mensen en die oude man voorspelt hem: Binnenkort ben je god. Op dezelfde manier, bij Münchhausen, hij gaf geloof ik zijn jas aan een bedelaar en die zei toen: je gaat een grote toekomst tegemoet. Aan het slot komen in Denkbaar die oude mensen weer terug, maar dan is zijn briljante toekomst verleden geworden, en niet meer briljant. De oorlog met een rivaliserende god, een afschuwelijk rivaliserende god, heeft hij eigenlijk verloren. En dan komt hij die twee oude mensen weer tegen in de métro. De Lieve Heer wil de oude vrouw een bekertje bouillon geven uit een automaat. De automaat gaat stuk. Hij stopt alle mogelijke geldstukken en ook gietijzeren pecten in de automaat. Maar die automaat wordt steeds kwader en nukkiger en tenslotte spuit-ie hele vloedgolven kokende bouillon in de gangen van de métro. Dat is dus allemaal voorbereid door het begin. En dan krijg je aan het slot dat een van zijn acolieten of volgelingen een klein stukje stenen stengel in een kanon moet laden en afschieten. Dat is een reminiscentie aan, of een tegenhanger van het middeleeuwse verhaal van Koning Arthur en de ridders van de tafelronde. Koning Arthur gaat op een gruwelijke manier ten onder. Hij moet tegen een andere koning vechten en op het laatst liggen ze allebei op apegapen en hebben ze elkaar helemaal in elkaar geslagen en bijna dood. Arthur heeft dan nog één volgeling overgehouden, Sir Bedivere. Arthur bezat een toverzwaard, genaamd Excalibur of zoiets; had hij van een toverfee gekregen. En dat moet teruggegeven worden na zijn dood. Sir Bedivere zal dat toverzwaard in het meer werpen. Ja, dat zal hij doen. Hij gaat ermee op pad, een prachtig toverzwaard, met diamanten en saffieren in het gevest. Hij denkt: ik leg het onder een struik en ik maak die ouwe zak wel wijs dat ik het weggegooid heb. Maar u begrijpt wel, Arthur is niet zo versuft als hij eruit ziet en zegt: Je hebt het niet gedaan. Ga terug en doe het. Bedivere gaat weer naar het meer, en weer doet hij het niet. Arthur wordt dan erg kwaad en de ander denkt: ik zal het toch maar moeten doen. Hij gaat naar het meer, met zijn ogen dicht gooit hij het zwaard in het water. En dan komt er een vrouwenhand boven het water en zwaait het zwaard drie keer heen en weer, teken dat de boodschap begrepen is. Daarna komt er een groot schip met allemaal koninginnen en ze voeren het lijk van koning Arthur weg. Ik kan dit verhaal nu nog niet vertellen zonder er kippenvel van te krijgen. Ook als ik het lees, krijg ik kippenvel. En dat is al sinds mijn twaalfde jaar. Waar dat ‘m in zit, weet ik niet. Het is een zeer indrukwekkend verhaal. Het slot van Denkbaar is een soort gemoderniseerde tegenhanger daarvan, want nu gaat het over iets dat uit een kanon geschoten moet worden. Daarmee wordt de kabelballon van Afschuwelijke Baby kapot geschoten. Als dan de laatste aanhanger van Denkbaar, O Dapper Dapper, terugkomt op de plek waar Denkbaar lag te sterven, vindt hij daar een grote boomvaren. En die boomvaren, die groeit en groeit en groeit. En in die boomvaren hangt een vleermuis te slapen. En die vleermuis groeit, groeit, groeit. Het is heel duidelijk dat Denkbaar veranderd is in een vleermuis. Hij kon niet echt goed van de grond komen, maar toch vliegen.

   O. Dapper Dapper is dus een soort van Judas in dit verhaal…

Eerst wel, maar hij wordt een Paulus: later schrijft hij het Evangelie van O Dapper Dapper. Ik hoop maar dat uw luisteraartjes dit prachtig vinden en dat ik genoeg adem in mijn stem overhoud, om ook dat nog eens een keer voor te dragen, wie weet…

  Over muziek. Ik vroeg u, wat is nu de muziek die hierbij hoort? Toen schoot u opeens te binnen: Stockhausen, Gesang der Jüngelinge…

Ja, dat zou erbij moeten, als u zo hier en daar een klein stukje muziek wilt laten horen.

  Ik heb dat opgezocht, en het is óók uit 1956. Draaide u die muziek toen?

Welnee – ik heb die plaat wel, hoor – maar ik heb gedacht, nou, dat is wel goeie muziek voor bij Denkbaar. Waarom? Ja, het is niet zoiets als Diabelli nietwaar, of de Kleine Nacht­musik van mijn grote vriend Mozart, het is … iets anders. Ik ben niet erg bijbelvast, maar in de Bijbel, in het boek Daniël, komt een tafereel voor van drie jongelingen, ik heb het nagezien, die in een hete oven zijn gestopt, omdat ze de Babylonische koning niet willen aanbidden. Ze geloven in God, en volgens een bepaalde overlevering, zingen ze. Goed hè? Mijn boek eindigt ook met een geweldig vuurfenomeen. De aarde splijt tot de kern ongeveer.  

  U heeft het wel eens gehad over Barthold Schwarz, de monnik die goud wilde maken, maar buskruit uitvond.

Het is wat de meeste schrijvers overkomt. Je wil goud maken en BOM! BAM! BOEM! Alles pikzwart. En als je het nog overleeft met je gezicht vol roet, kan je naar de kraan lopen. Was Mauriac maar wat pregnanter, want Schwarz was een monnik. Hij wou goud maken, het werd buskruit. Zo gaat dat bij monniken. De man Gods maakt buskruit, geen goud. Gewone mannen schrijven een roman.

  Ja, nu zijn we weer terug bij Mauriac.

Ik heb heel weinig van François Mauriac gelezen, hoor. Dit over die aap van God heb ik ergens uit een interview opgepikt.

  Oh, ik dacht al: een vreemde combinatie van persoonlijkheden…

Misschien doe ik er heel verkeerd aan. Mauriac heeft eens een boek geschreven, ik ken maar een paar titels van hem, dat heet geloof ik Le noeud de vipères, het Adderkluwen, dat moet toch wel geschikt voor mij zijn! Maar het zijn verder geloof ik allemaal zeer diep rooms-katholieke boeken.

  Dat had ik ook gehoord, ja.

Niet erg, hoor, er zijn genoeg slechte mensen bij waar je interessante verhalen over kunt vertellen.

  En goudmakers.

Ja.

  Er is één ding met die God Denkbaar: hij verwerft volgelingen, maar heeft hij eigenlijk een boodschap, zoiets als de Tien Geboden of iets van dien aard?

Dat is juist het grote punt. Hij is de geheime papieren kwijtgeraakt. Met behulp van die volgelingen onder andere, wil hij die geheime papieren terugkrijgen. Hij gaat ze zoeken in een ambassade, van wie, wat, weet niemand, en het enige wat hij tegenkomt is een portier met een harp zo groot als een heel trappenhuis. Maar geheime papieren? No! Wel wonderen natuurlijk. De aarde splijt, alle mogelijke versteende iguanodons en tyrannosaurussen komen tevoorschijn en al die dingen meer. Dat was ook zijn tijd ver vooruit. Die film, Jura tijdperk, die bestond nog helemaal niet.

  Jurassic Park.

Jurassic Park, ja: bestond nog niet! Ik had door mijn studie het één en ander over dat gedierte vernomen. Maar nu is het helemaal actueel geworden, al die beesten.

  U moet zich realiseren dat er behalve luisteraars die dit voor het eerst horen, natuurlijk ook een aantal schriftgeleerden aan het toestel zitten, en er is veel geschreven over dit boek, heel veel.

Een boek komt bij verschijnen in de eerste plaats in handen van de dagbladkritiek, en de meeste dagbladcritici waren er niet zo geestdriftig over. Maar daarna is het gekomen bij ernstige essayisten zoals Freddy de Vree of mijnheer Cornets de Groot, die heeft er een hele lange beschouwing aan gewijd, hij leeft niet meer. Huug Kaleis, ook een heel ernstige essayist, heeft er veel over geschreven, leeft ook niet meer – Freddy de Vree gelukkig nog wel. Misschien sla ik iemand over, maar ik geloof dat dit de belangrijkste exegeten zijn van het boek.

  En hebben die het min of meer bij het rechte eind gehad?

Ja, kijk, dit is een boek zonder eind, en er zit dus ook geen ‘rechte eind’ aan. Je kunt er alle mogelijke einden aan maken, dat vind ik heel interessant. Freddy de Vree had de indruk dat het een soort alchemistisch boek was. Nou, ik weet heel weinig van alchemie, want die wilden goud maken en het werd BOEM! Dat kwam gewoon omdat zij geen hoog cijfer voor alchemie op school gekregen hadden. Daarom geen goud. Wel BOEM! maar geen goud. Dus dat ligt helemaal in de orde van de dingen.

  Maar het zit er wel in, natuurlijk.

Ja, het zit er wel in.

  En dan heb je nog die ene raadselachtige boodschap, die wel raadselachtig zal blijven ook: Doorhalen wat niet verlangd wordt; het bedrag in cijfers. Volgens mij doet O. Dapper Dapper, de volgeling, iets heel suffigs, want die streept het hele zinnetje door.

Nee, nee, hij streept door: wat niet verlangd wordt.

  Ja?

…want er staat verder niks wat hij door kan strepen. Dus wat niet verlangd wordt streept hij door. Het bedrag in cijfers weet hij niet, dat is zijn fiasco.

  En wat dat betekent, daar mag men verder naar raden?

Dat ga ik nu niet verklappen, dan moet u maar Het evangelie van O. Dapper Dapper raadplegen.  Ik heb daar een inleiding bij geschreven – één van de zeldzame keren dat ik een inleiding bij een boek heb geschreven…

  Een zeer korte…

Die inleiding luidt: “Zal het geheim ontsluierd worden?” Het geheim wordt, geloof ik – ik weet zelf niet meer wat er in het boek staat, maar ik geloof dat het niet ontsluierd wordt.

  Ik dacht het ook niet.

Nee. (lacht)

  Denkbaar is een bijzondere god, want hij twijfelt ook aan zichzelf,hè?

Ja. Dat kom je zelden bij goden tegen – hoewel, je komt dat wel bij godenzonen tegen. Jezus twijfelde zo nu en dan ook aan zichzelf. De twijfel kan een goddelijk kenmerk zijn.

  Almachtig en alwetend is hij al zeker niet?

Nee, maar dat interesseert hem ook niet. Het is al mooi dat hij de hele geologische geschiedenis weer tot leven weet te wekken. Want ja, wat is alwetend, wat is almachtig? Dat zijn nietszeggende, niet-concrete begrippen, Maar als je even een paar stegosaurussen of tyranosaurussen voor de dag kunt toveren, dat is toch heel andere koek.

  Het woordje ‘denkbaar’. Tegen Hugo Blom van de VPRO-gids, die opmerkte: “Alles is denkbaar”, zei u: “Nou nou”.

Kijk eens, dit gaat wel erg ver voor de luisteraar van Hilversum nummer 5. Het was de tijd dat ik me erg met Wittgenstein bezighield…

  Dat was toen?

Ja, daarvoor al. Die heeft het steeds over wat denkbaar is en wat niet. Wat niet logisch is, is ook niet denkbaar. Deze god is dus denkbaar, maar hij is helemaal niet logisch, dus bluf eigenlijk; vanuit een ‘Wittgensteiniaans’ standpunt is het allemaal bluf.

  Maar Wittgenstein verbiedt dat niet, hij erkent dat –

Het zit in de logica der dingen dat het niet bestaan kan, hè. Je kunt dus – ja, je kan je van een heleboel bepaalde wiskundige stellingen niet voorstellen dat zij anders zouden kunnen zijn, dat is niet denkbaar. Je kunt wel wat beweren, je kunt ook klanken uitstoten en beweren dat het Swahili of Sanskriet is. Als er niemand is die het tegenspreekt, dan kunnen mensen dat geloven, maar het is allemaal onzin, hè.

  Dat is duidelijk.

Maar ik weet niet of u er verstandig aan doet om daarover te praten. Eigenlijk is het jammer dat Wittgenstein zich betrekkelijk weinig over de poëzie en de poëtische waarde van dingen heeft uitgelaten. Want het eigenaardige van dit boek is – jawel, al ben ik er de auteur van – dat die tekst mij boeit, daarom lees ik het graag voor. Klaarblijkelijk ben ik de enige niet, terwijl het allemaal onzin is. Wat is nou hetgene dat de mensen boeit? Kindersprookjes hebben dikwijls een diepe symbolische betekenis. Dan kun je een uitleg geven over wat boeit; nou, dat is misschien met dit verhaal ook zo, want ik zeg u, het is aan twee bekende mythische verhalen verwant.

  Zou er zoiets bestaan als een poëzie van de wetenschap?

Dat lijkt me zeer de vraag. Die bestaat misschien wel… laten we zeggen, wat Jules Verne deed was een soort poëzie van de wetenschap. Hij kon natuurlijk nooit een sluitend bewijs leveren dat de wetenschap zoals in zijn tijd bekend, zich zou ontplooien zoals hij ’t vertelde. Maar hij heeft wel degelijk bepaalde dingen goed voorspeld. Ook andere niet goed voorspeld, natuurlijk.

  Machines zijn mooi, wiskunde is mooi…

Machines en wiskunde worden helaas hoe langer hoe minder mooi. Machines, daar is niks meer aan te zien. Een radiootje is een soort sigarenkistje, of liever een bonbondoosje met lampjes. Vroeger, in de jaren twintig, was het een doos van bakeliet met metertjes erop, twee grote honingraatspoelen enzovoort; het geluid dat eruit kwam was bedonderd, maar de luidspreker was mooi om te zien. Een locomotief, een echte stoomlocomotief, is indrukwekkend. Een elektrische locomotief, het is dat die zo hard rijdt, maar er beweegt haast niks aan. Als je een film ziet van de hogesnelheidstrein, die rijdt dan met hoge snelheid, maar verder niks. Je had ook een stoomtrein die toch een snelheid van 120 km per uur kon halen, dan zag je die geweldige wielen en krukassen… overal damp… dat was interessant om te zien.

  Je kan de dingen niet meer uit elkaar halen.

O, dat is iets verschrikkelijks. Je kunt ook niks meer repareren. Moderne schrijfmachines… enfin, laat ik daar maar niet over praten, maar het is verschrikkelijk, die kun je niet meer repareren, dat vind ik heel droevig. Ik heb een heleboel ongerepareerde elektronische schrijfmachines in de kelder, maar het lukt me niet. De gebruiksaanwijzingen en de werkplaats­handleidingen kun je niet eens meer vinden, die worden aan een aantal monteurs uitgereikt, en zo gauw er een ander model komt, hup!, weg ermee, weer wat anders.

  In het vervolg, Het evangelie van O. Dapper Dapper, komt Afschuwelijke Baby terug. U heeft wel eens iets gezegd over de eeuw van het kind.

De eeuw van het kannibalistische kind, ja… maar laten we het niet al te luguber maken. Die jongetjes in Engeland, die een klein jongetje doodgeslagen hadden…

  Maar is Afschuwelijke Baby de uiteindelijke overwinnaar in de titanenstrijd?

Ja, die zal het op den duur wel winnen. Ik denk het wel, ja. Lijkt me onstuitbaar.

V.l.n.r.: Over De God Denkbaar

J.J. Oversteegen, ‘Chinese wijsheid: een exegese’.
In: Merlyn I/3 (maart 1963), p. 29-53.
Ook in: Voetstappen van WFH; Opstellen over W.F. Hermans. Utrecht 1982.

R.A. Cornets de Groot, ‘Denkbare tautomerie’.
In: De zevensprong. Amsterdam 1967, p. 37-86.

Freddy de Vree, ‘De God Denkbaar Denkbaar de God’.
In: Nieuw Vlaams Tijdschrift XX (1967) p. 726-753.
herzien en uitgebreid in: Bzzletin 126 (mei 1985)
Hanneke Paardekooper-Van Buuren, ‘Wat stond er op de stempel van de boomvaren’.
In Raam 72 (febr./maart 1971), p. 35-42.

Ad Zuiderent, ‘De berg, de olifant en de muis (een nieuw schema voor De God Denkbaar)’
In: Raster V/2 (zomer 1971), p. 297-316

Huug Kaleis, ‘De God Denkbaar verklaard’.
Amsterdam, 1987.

De illustraties bij dit interview zijn afkomstig van de cassette “Willem Frederik Hermans leest De God Denkbaar denkbaar de God”,  met de vier CD’s waarop WF Hermans zijn gehele boek voordraagt, uitgezonden door de VPRO-radio in het programma ‘De Avonden’. De opnamen vonden in november 1994 plaats in Brussel, onder toeziend oog van Freddy de Vree.

Grafische vormgeving: Piet Schreuders.

De afbeeldingen van de genoemde bronnen komen uit de boekenkast van de webmaster.

Voor de herpublicatie van dit interview werd toestemming verleend door de interviewer, waarvoor dank.

De webmaster

Foto’s: Herman Selleslags,