‘Met WF Hermans op de set. “We zijn hier niet in Lutjebroek” ‘

VPRO-gids, november 1989

Anton de Goede

De schrijver in de namiddag: ‘Louise Brooks maakte ook altijd de verschrikkelijkste ruzie met de regisseur, bovendien ging ze dan met de verkeerde mannen naar bed. Vandaar dat haar carrière op 25-jarige leeftijd afgelopen was. Haha…pech.’

De regisseur: ‘Hoezo…”maakte ook altijd ruzie”?’

De schrijver: ‘Oh… wat zei ik?’

Er klinkt gelach. En hij die honderduit lacht, met zijn mond wijd open, is Hermans zelf, die zijn toehoorders zo vaak moeilijk iets anders doet geloven dan dat hij hen een beetje voor de gek houdt. Als altijd: een diepgewortelde scepsis gekoppeld aan gevoel voor humor die in vrijwel iedere zin doorklinkt.

De regisseur: ‘Nee, u bent heel braaf geweest vandaag.’

Hermans: ‘Maar deze keer is ook gebeurd wat ik graag wou. Alleen is het nu maar afwachten wat ze er van maken… ooh, wat we vandaag gemaakt hebben moet flitsend worden, zoals hier op de televisie in die reclame waarin je een man ziet met een elektrische zaag: eerst ZZZZZZZ, dan verschijnt er in beeld: BOSCH (de Duitse firma voor elektrische apparaten, ADG), en zegt een stem: UN TRAVAIL DE PRO. Klaar. Als een zeepbel die uiteen spat. Zo moet het. Ja, als het maar veel geld kost per seconde dan weten ze het wel vlug en duidelijk te zeggen.’

Eerder die dag: Daar woont Willem Frederik Hermans dus. (Nog geen kilometer ten noorden van de zogenaamde ‘Triangle d’Or, zoals de Fransman het gebied begrensd door de Seine en de Champs Elysées wel noemt, waar onlangs een kantoor van Philips het recordbedrag van 36.300 gulden per vierkante meter moet hebben opgebracht).

In die negentiende eeuwse, neoklassieke woning aan een der statige avenues uitmondend op de Place d’Etoile. Het is moeiteloos parkeren op die zondag in augustus. Zelfs waar het de grote personenauto betreft die producente Ymke Kreiken namens de VPRO bestuurt om na een periode van 12 filmdagen de hoofdpersoon van dit verhaal opnieuw van huis te halen en hem naar de locatie van vandaag te rijden: het peperdure Hotel Royal Monceau aan de nabij gelegen Avenue Hoche. Gekleed in een donkerblauw, bijna zwart kostuum met bespikkelde bordeaux-rode das neemt de schrijver even later plaats naast de bestuurster, uw verslaggever op de achterbank de hand reikend. ‘Dag meneer de Goeie,’ klinkt het binnensmonds, en hoewel het gladgeschoren gezicht er duidelijk niet een is van nature vriendelijk staat lijkt er sprake van een goed humeur.

Interviewer Fransen en regisseur Lieshout hebben steeds op Hermans kunnen rekenen, zo zullen ze me later verzekeren. Die ene keer dat de afspraak voor een ontmoeting door de schrijver niet werd nagekomen bleken Hermans en zijn vrouw te zijn geëvacueerd na het plotseling instorten van een woning pal achter het eigen huis. ‘Twee doden, zes gewonden,’ zegt Hermans nadat de auto nog eens stilhoudt ter hoogte van een zijstraat die zicht biedt op een grote, aan filmbeelden na een aardschok herinnerende ravage; zware brokken steen bungelen aan kromme staven, al wat er rest van wat ooit ‘gewapend beton’ moet zijn geweest. ‘Mijn vrouw en ik hebben op last van de politie lange tijd op de stoep gezeten met de poes in een grote tas.’ Terwijl er sinds de ramp inmiddels ruim een week is verstreken houden gendarmes de puinhopen nog altijd in de gaten, politiebusjes hebben de directe omgeving afgezet. Is er voor Hermans toen door de plaatselijke overheid voor tijdelijk onderdak gezorgd?’ vraag ik hem. ‘Welnee,,, zo zijn ze hier niet, dit is Parijs weet u, we zijn hier niet in Lutjebroek.’

Inmiddels zet de auto koers in de richting van het hotel waar vandaag, naar een idee van Hermans zelf, een soort reclamespot voor zijn boek Au Pair gaat wordend gedraaid, die in de documentaire zal worden opgenomen.

Heeft Hermans nooit, in navolging van bijvoorbeeld Rudy Kousbroek, ook maar enige aanvechting om naar Nederland terug te keren?, wil ik weten. Geen haar op zijn hoofd heeft er ooit aan gedacht, zegt hij, en: ‘Het geval met Rudy Kousbroek is dat hij zich niet interesseert voor mode en evenmin belangstelling heeft voor lekker eten. Tja, maar dan gaat 2/3 van Parijs aan je voorbij.’ Nog waarschijnlijker acht Hermans het dat Kousbroek uit financiële nood heeft moeten remigreren: ‘Anders dan in Nederland heb je in Parijs geen zogenaamde huurbeheersing. Meestal is er een contract voor slechts drie jaar, daarna mag de huiseigenaar verhogen wat hij wil. Dat dwingt veel mensen te verhuizen. Weet u overigens hoe Kousbroek hier in het telefoonboek stond? Als Herman Kousbrock’, zijn naam onherkenbaar verbasterd, haha.’

Daar zwenkt de Ford Scorpio de deftige laan in en komt het peperdure hotel in zicht waarvan de ingang als decor zal dienen voor de opnames. ‘Ik ben een chique schrijver, ik pas in een chique omgeving,’ zal Hermans meer dan eens verzuchten, ook als blijkt dat Lieshout en Fransen hem de volgende dag nog in een haven aan de Seine willen interviewen. Hermans oppert dan dat hij liever wordt geportretteerd in de bar van het Ritzhotel en vraagt Lieshout daar dezelfde avond nog een afspraak te gaan maken. ‘U heeft weliswaar nogal een baard vandaag, maar daar is van alles aan te doen, en zoals u gekleed bent, nou ja het is te hopen dat ze u binnen laten, misschien denken ze wel dat u een terrorist bent, iemand van de Action Directe.’ Van het filmen aan de Seine, of in de Ritz, wordt zo blijkt later, om welke reden dan ook, afgezien.

Voorafgaand aan de opnames van de door Hermans bedachte reclamespot, wachten we op geluidsman Arno Hagers en cameraman Reinier van Brummelen die anders dan gepland nog niet zijn gearriveerd. Er blijft weinig anders over dan ons in de luie meubelen in de lounche van het hotel te laten vallen en onze ogen de kost te geven. De fraaie inrichting en het uitzicht dat ons geboden wordt op een wintertuin waar beloftevol gedekt is met wit tafellinnen, voor gasten die zich vooralsnog niet vertonen, ontlokt aan Fransen de verzuchting: ‘Toch maar eens

met een rijke vrouw trouwen.’ Waarop Hermans ondanks zijn venijge rokershoest net een nieuwe Gauloise Bleue opsteekt: ‘U moet de moed niet zo gauw opgeven, u kunt toch proberen veel interviews te maken, en artikelen en boeken, en daar veel geld mee verdienen?’ Het gezicht van Hermans verraadt op dit moment dat hij niet vies is van een borreltje, en hij spreekt bij een alerte kelner zijn voorkeur uit voor een Carlsberg-bier. Ook is bezorgdheid over de anders zo stipte leden van de filmcrew bij hem merkbaar. ‘Heeft dit hotel wellicht een filiaal waardoor ze zich vergist kunnen hebben?’ en: ‘Ze hebben toch geen ongelukje gehad?’ ‘Een communicatiefoutje’, zo blijkt na een half uur wanneer de filmcrew uiteindelijk op komt dagen, waarna er gedurende anderhalf uur hard gewerkt wordt aan wat in de documentaire in minder dan vijf minuten aan de kijker voorbij trekt. Vele malen moet de scène waarin een jong aantrekkelijk Frans meisje en een open sportauto centraal staan worden overgedaan. Er wordt met verscheidene camera’s gefilmd en ook als er even gepauzeerd wordt, registreert een DAT-recorder alles wat er door Hermans gezegd wordt. ‘Feind hört mit,’ zie je hem zo nu en dan denken, en eenmaal zegt hij dan ook plagend: ‘Ik laat wel voordat jullie vertrekken, negentiende van die geluidsbanden in beslag nemen, ik wil dit allemaal niet hebben.’

Als ik maar niet denk dat alles tijdens de eerdere draaidagen net zo vlot verlopen is. Vandaag is er relatief kort gewerkt. Zo wordt mij verzekerd als het filmen is gestaakt en de complete filmcrew in de lounche heeft plaatsgenomen. (Een wat wulpse hotelbezoekster leidt even Hermans’ aandacht af en er valt nog net te horen dat hij mompelt: ‘Schalks’.) Aanvankelijk lijkt de stemming die van een feestje dat niet echt op gang wil komen. Maar later wordt er, iets minder ongemakkelijk, met enthousiasme teruggekeken op een eerdere dag toen Hermans gefilmd werd in een bioscoopzaal van het Centre Pompidou. Daar werd de door Hermans in het Essay ‘Céline’ bejubelde speelfilm Quai des Brümes, uit 1938, opnieuw bekeken. ‘Als je die film nu weer zag, dat was toen werkelijk de top van de filmkunst. Al die Amerikaanse films uit die tijd, zelfs met Humphrey Bogart, daarvan zijn de teksten allemaal zó banaal en de beelden zó niet verzorgd. Maar hier wel, Michel Simon en Jean Gabin, dat is echt grote kunst. Vijftig jaar oud, stel je dat eens voor. Ga nu eens naar De Jantjes kijken. Dan zie je wat. Of naar Blonde Bep. Een geweldig acteur die Gabin, hij kon een zeer misdadig gezicht trekken, met die dunne lippen, en die ongelooflijke haat die hij wist uit te drukken. (…) Kan eigenlijk de cameraman niet even naast mij komen zitten? Ik wil hem nog een paar technische geheimen ontfutselen.’

Fransen grapt: ‘Dat kan alleen tegen een prijs.’

Hermans: ‘Nou ja… die is er al lang uitgehaald. Haha,’ waarna hij zich tot Van Brummelen richt die hij al die dagen bezig heeft gezien met de belichting. Natuurlijk verandert de sterkte van het licht steeds wanneer er wolken voor de zon schuiven. Hermans: ‘Maar hoeveel scheelt dat dan, dat is toch maar een fractie van een diafragma?’

‘Nee,’ antwoordt Van Brummelen, ‘dat scheelt echt een halve en een hele stop, gisteren ging het heel hard naar beneden.’ ‘Dan is mijn hartje gerust’, antwoordt Hermans, ‘want ik dacht, God, dat heb ik nooit gedaan, zo precies meten. Maar die toestelletjes waar de meeste mensen mee fotograferen, daarvan zijn de metertjes waarschijnlijk ook niet heel erg nauwkeurig?’ Van Brummelen: ‘Dat is anders, die zijn meestal ook wel nauwkeurig, maar het verschil is dat ze het hele beeld meten.’

Hermans: ‘Ja, en soms alleen het midden, bij die oude Leica’s heb ik vaak zo’n Weston-meter gebruikt, een hele degelijke meter.’

(Waar schreef Hermans ook weer: ‘Mijn grootste ongeluk is dat ik niet als machine ter wereld gekomen ben en dat ik niet met licht kan schrijven als een fototoestel’)

De aandacht van Hermans voor de techniek is tijdens alle opnamedagen een gelukkige bijkomstigheid gebleken, omdat het instellen van de apparatuur en het filmen een tijdrovende bezigheid is die minder geïnteresseerden het geduld wel eens te zeer op de proef gesteld zou kunnen hebben.

Toch blijkt zo nu en dan dat Hermans vindt dat zijn dagelijkse werk een hinderlijke achterstand oploopt. ‘Ik heb een vrije avond, dan kan ik hard werken, alle schade inhalen en proeven corrigeren van een nieuw boekje getiteld De Schrijfmachine mijmert gekkepraat (te verschijnen bij Thomas Rap, AdG) de titel refereert aan een gedicht van Nijhoff. Ik wil nog uitzoeken of het “gekkepraat” of “gekken-praat” moet zijn. Nijhoff schrijft “gekke-praat”, maar de spelling was officieel “gekken-praat”.’

Even later komt het gesprek op bibliofiel uitgegeven boeken en vraagt Fransen aan Hermans of hij de uitgave van ‘De Encyclopedie van de domheid’. van Matthijs van Boxsel kent, gebaseerd op Flauberts Bouvard et Pécuchet. ‘Van Boxsel brengt alles in de literatuur dat gaat over domheid in kaart. Van het eerste deel heeft hij een editie gebonden in ezelsleer. Mooi hè?’

‘Arme ezel,’ zegt Hermans, ‘maar hij kan nou wel bewéren dat het ezelsleer is, maar dat kan toch niemand zien. Maar die Van Boxsel is dus een ander dan Wim van Boxsel die zogenaamd een biografie van Multatuli schrijft? Bestaat die man wel echt?’

Fransen meent van wel, want hij heeft de veronderstelde biograaf (die in het Multatuli-jaar 1987 kranten bestookte met ingezonden brieven waarin hij een grondige Multatuli-studie aankondigde) nog geïnterviewd op de radio. ‘Een gefrustreerde leraar,’ oordeelt Fransen, ‘ik heb hem er naar gevraagd, maar er was nog niets te zien van die biografie.’

‘Nee,’ zegt Hermans, zich gesteund wetend in zijn idee dat hij de enige Multatuli-expert is, ‘die van Piet Grijs, daar zie je ook niets van. Die moet u maar eens gaan interviewen. Nou Piet, laat eens kijken. Waar staat nou dat computertje waar alles inzit?’

Dan vraagt Lieshout aan Hermans: ‘Wilt u nog iets gezelligs doen vanavond?’

Het aarzelende antwoord: ‘Ik weet niet, wat noem je nou  gezellig? Haha. Nee ik moet thuis eten, drukproeven corrigeren. Zonder dat er gefilmd wordt? Misschien in de Ritz; maar ja, dat is verschrikkelijk duur, ach nee, ik ga maar weg.’

Fransen toont begrip: ‘Huiswerk maken.’

Een peinzende Hermans: ‘Ja… zo is het. Het is zwoegen, zwoegen en nogmaals zwoegen.’

Liehout: ‘Staat er niet in Mandarijnen op Zwavelzuur het citaat: “Voor Hermans moet luieren wel een barre ondeugd zijn?”

Hermans: ‘Ja. dat schreef die sukkel Eikeleboom, die is later helemaal aan de drank geraakt, die is, weet ik veel, redacteur plaatselijk nieuws bij de Dordrechtse Courant of iets dergelijks.’

Fransen: ‘Hij was eerst adjunct-hoofdredacteur van Vrij Nederland.’

Hermans: ‘Maar dat kon hij niet volhouden.’

Fransen: ‘Op zijn veertigste debuteerde hij nog met mooie gedichten.’

Hermans: ‘Slechte gedichten, maar omdat iedereen medelijden met hem had omdat hij helemaal verzoop zeiden ze “laten we maar zeggen dat hij mooie gedichten maakt”. Luiheid moet wel een barre ondeugd zijn, voor Eikeleboom niet hè, je ziet aan hemzelf wat er van komt. Dat zijn van die progressieve, artistieke vooroordelen, ook uit de tijd van Du Perron en Ter Braak: een schrijver moet niet hard werken, hij woekert met inspiratie en dan schrijft hij een paar regeltjes op, maar er je verder voor inspannen, dat hoorde niet. Dat was eigenlijk vals spelen. De pose van de schrijver. Maar de schrijvers die ze als voorbeeld namen, dat waren ook mensen die erg hard werkten maar dat nooit zeiden. Die wel altijd veel praats hadden over de hoeveelheid drank die ze gebruikten, en over alle uitjes met dames en zo, maar ze verzwegen dan dat ze ’s morgens om vier uur opstonden en tot ’s middags een uur zaten te zwoegen. Dat kun je wel begrijpen. Een bekend feestnummer was bijvoorbeeld De Maupassant, die man is maar even in de veertig geworden. Toen bezweek hij aan syfilis, maar je moet eens het volledige oeuvre van hem bekijken, de man werkte zich een ongeluk.’

Fransen: ‘Om niet te spreken van Simenon.’

Hermans: ‘Die helemaal. Die schreef naar het schijnt zijn boekjes in veertien dagen. Maar ik vind het vreselijke boeken. Ik houd überhaupt niet van politieromans.’

Lieshout: ‘Ook niet van de Maigret-films met Jean Gabin?’

Hermans: ‘Oh nee, die heb ik nooit gezien. Er zijn honderden van die films; geregeld hier op televisie. Een heel saaie Maigret, een slome burgerman met een pijp. Het interesseert me geen reet wie de hertogin vermoord heeft. Ik las net vanmorgen in de Herald Tribune: in New York worden geloof ik vierhondervijftig mensen per dag vermoord, éen per zeven minuten meen ik; maar daar gaat geeneen Maigret meer naar kijken. Die boeken zijn al lang niet realistisch meer.’

Vervolgens stemt Hermans er toch mee in nog ergens anders een glas te drinken. ‘Hoe laat is het? Half vijf? O ja, dan kan dat. Waar is mijn sigaretje nou? Misschien iets hier in de buurt dan. Het is geloof ik het beste bij de Avenue des Ternes en Place Porte Maillot, daar zijn verschillende aardige brasseries met goede terrassen.’

Het wordt uiteindelijk het terras van Bistro Romain aan de Place Victor Hugo, waar Hermans eens te meer te kennen geeft dat het hem aan weinig ontbreekt in Parijs, behalve dan aan

heimwee naar zijn vaderland. Nogmaals herhaalt hij van het vele fraais dat de stad biedt. Zijn oog valt op de vijfde verdieping van een van de huizen aan de overkant van de straat, een negentiende eeuws blok aan de gevel waarvan een bord is bevestigd met de tekst ‘Bureaux à louer’. ‘Ziet u dat mooie appartement? Dat kost een hoop geld hoor,’ zegt hij, ‘en nog te huur ook.’

‘Stel je voor dat de VPRO het zou huren als dependance,’ zeg ik. ‘Of,’ zo mijmert Fransen ‘we huren het en we bedenken een wekelijks kunstprogramma en dan krijgt u elke week een column.’ Even is het stil, dan leunt Hermans wat achterover: ‘Weet u, gaat u nu eerst de documentaire maken, daarna regelt u een ruimte hier in Parijs en komt met een video-installatie. Nodigt u mij vervolgens uit en dan gaan wij samen eens kijken. Daarna zullen we nog wel eens zien.’

Anton de Goede

Mochten er door rechthebbende(n) bezwaren worden geuit tegen deze (her)publicatie van dit interview, dan zal de webmaster het terstond van de site verwijderen.