‘Multatuli was een kind in de zonde’

W.F. Hermans heeft biografie gereed

De Telegraaf, 15/05/76

I. Sitniakowsky

‘Met een zekere weerzin leef ik van mijn pen. Je kunt als Nederlandse auteur niet te veel praatjes hebben. Je moet een partijganger zijn. Anders hoor je niet bij de club. Er was eens een tijd dat je niets tegen Ter Braak mocht schrijven, die volgens mij de Potgieter van de 20e eeuw zal blijken te zijn geweest. Multatuli is voor velen nog steeds een geloofsartikel, waar ze geen kwaad woord over willen horen. Maar ik zie geen reden om allerlei minder fraaie dingen van hem onder de toonbank te werken. Dat partisanisme, dat is de pest!’

‘Al dertig jaar geleden,’ aldus Hermans, vatte ik het plan op om Multatuli’s biografie te schrijven, maar het kon er steeds niet van komen, omdat die verzamelde werken maar steeds niet verschenen. Dat is de reden dat ik me nu enigszins heb beperkt, al heb ik mijn voorgenomen lengte toch overschreden. Het is helemaal niet ondenkbaar dat ik mijn boek over een aantal jaren moet aanvullen of ingrijpend herzien. Ik ben er nog van overtuigd dat er nog van alles rondzwerft – en ook boven water komt. Maar een definitieve biografie: daar is voor één man geen beginnen aan. Daar zou een team aan moeten werken, en dat zou een boek van 1500 bladzijden worden. Gesteld dat al het materiaal daarvoor is bijeengebracht en geordend.’

Komt na Wittgenstein dank zij Hermans nu ook Multatuli bij ons in de mode? Het is wat overdreven om het zo te stellen, al was het alleen maar omdat er van het nieuwe deel Brieven en documenten nog maar bitter weinig zijn verkocht.

Succes

Anderzijds kwam de televisie laatst met Vorstenschool op de proppen, verfilmde Fons Rademakers de Max Havelaar in Indonesië en publiceerde P. Spigt over Multatuli Keurig in de contramine.

Hierover: over Multatuli, zijn biografen, het Multatuligenootschap, Hermans’ geheime plannen en de onlosmakelijke band met Nederland praten wij met Hermans in zijn Parijse appartement – exclusief, net als vorig jaar. Zijn roman Onder Professoren, waar de Telegraaf een voorpublicatie uit bracht, werd een stevig succes. Er zijn nu vijftigduizend exemplaren van verkocht, in weerwil van de soms lang niet malse kritieken. Zal dat met het Multatuli-boek, waar wij eveneens exclusief uit voorpubliceren, ook gaan gebeuren?

In het blad, waar Hermans onder het pseudoniem Age Bijkaart optreedt als columnist, werd ‘Onder Professoren’ in enkele regels gekraakt.

‘Vrij Nederland’ probeerde hem een beetje te treiteren door aan te voeren dat Dingelam, de hoofdpersoon uit het boek, een typische Ter Braakiaanse figuur was.

‘Ik heb nog nooit een boek willen uitgeven of de mensen zeiden bij voorbaat al: ’t is slecht. Ik wil nu wel verklappen dat het blad De Revisor een gedeelte van ‘Onder Professoren’ in huis heeft gehad, toen het boek nog moest verschijnen. Maar ze vonden het niet zo mooi als mijn vroegere romans, zeiden ze.

Van alle kanten moet ik aanhoren dat de Bijkaartstukken toch zo weinig de moeite waard zijn. Ik denk toch dat ik ze allemaal in een boekje publiceer, ook de minder goede. Om der wille van de volledigheid dan maar.

Er is een tijd geweest, dat ik maar heel weinig ophad met de gedichten, die ik lang geleden heb geschreven. Daar heb ik in 1968 toen die keuze Overgebleven gedichten uit gemaakt, bij Rap. Dat zou ik nu niet meer hebben gedaan. Ik denk nu anders over die gedichten.

Drukfout

Iemand vertelde me laatst, en u doet het nu ook, dat mijn bundel Kussen door een rag van woorden, voor een bedrag van ¦1650.– in een antiquariaatscatalogus staat. Toen ik het hoorde, dacht ik, dat moet een drukfout zijn, dat is natuurlijk ¦ 16,50. Ik heb er geen exemplaren meer van. Er waren er een stuk of dertig, ik heb ze weggegeven, denk ik.

In de tijd die ik nodig had voor mijn Multatuli-biografie had ik wel drie Professoren kunnen schrijven. Een van de grote moeilijkheden waarvoor iedere biograaf komt te staan, is dat er zo’n enorme Multatuli-literatuur bestaat. Best mogelijk dat het bij mekaar duizend titels zijn. Dan ben ik de duizend-en-eerste. Je bent verplicht om de belangrijkste bronnen te becommentariëren.

Alle oudere biografen van Multatuli zijn druk bezig met psychologiseren. Al die interpretaties komen voor hun eigen rekening. Ik geef voor mijn doen weinig commentaar en in de eerste plaats feiten. Er zijn al vraagtekens genoeg. Er is zoveel dat we het niet precies kunnen zeggen. Ik krijg de indruk dat er verschrikkelijk veel materiaal is vernietigd. Duizenden brieven aan zijn vrouw Tine en de kinderen zijn zoek, en Tine zelf was ook een verwoede briefschrijfster.

Wat weten we van de vele vriendinnen die hij er op na heeft gehouden? Van Charlotte de Graaff is zelfs nooit een portret gevonden. Waarschijnlijk heeft zij een kind van Multatuli gekregen. Ze is later naar Amerika gegaan en daar spoorloos verdwenen. Er was toen nog geen burgerlijke stand. We weten niet eens of er een briefwisseling is geweest.

Er is nog iets. Ik had het er daarnet al over: Alle bestaande literatuur over Multatuli is pro of contra. Nu ben ik zelf in zekere zin pro omdat hij zo’n groot schrijver is. Maar dat wil nog niet zeggen dat hij een toonbeeld van deugdzaamheid was.

Hoe meer er over iemand bekend is, des te moeilijker wordt het hem duidelijk te karakteriseren. In mijn ogen is Multatuli oraal gefixeerd, daarom was hij ook zo’n groot prater. Zijn stijl is door het gesproken Nederlands beïnvloed. Hij was altijd uit op verrassende zinswendingen, maar schrijft toch veel economischer dan een man als Van Deyssel.

Wat was er verder voor bijzonders met hem aan de hand? Hij was een pathologische verkwister. Altijd in geldnood, altijd lenen en bedelen. En dan dat roulette spelen met een speciaal systeem, dat uiteraard tot niets leidde. Hij had, met die behoefte om vriendinnen om zich heen te hebben, ook altijd nieuwe smoezen om niet thuis te komen.

Grote leraar

Hij verwaarloosde zijn kinderen. Tot zijn tiende jaar had zijn zoon Edu geen onderwijs genoten. Het is een godswonder dat die later nog goed is terechtgekomen. En wat het schrijven betreft: de eerste de beste schuldeiser kon hem ertoe brengen niet meer te schrijven. Die bracht hem helemaal van zijn stuk. In feite is Multatuli iemand die een grote zwakte voortdurend heeft proberen te maskeren, een kínd in de zonde, maar een zóndig kind.

Met al zijn gezeur van: schrijven is hoererij, wist hij precies wat hij schreef. Wou hij eigenlijk wel een groot schrijver zijn? Misschien wist hij wel niet precies wat hij wilde. Misschien willen alle schrijvers wel wat anders zijn dan louter schrijvers. Couperus wilde het publiek amuseren. Multatuli wilde de grote leraar zijn, een goeroe. In zijn hart was het Tweede-Kamerlidmaatschap, waar hij tevergeefs naar streefde, ook niet genoeg. Gouverneur-generaal van Insulinde, dát was wat anders. En dat lidmaatschap is nog steeds niet meer dan de onderste trede van de ladder.

Die afschuwelijke imbeciel die mij lastig viel met vragen over mijn werkzaamheden aan de Groningse Universiteit zit toch nog steeds in de Kamer? Die Anti-Revolutionairen hebben mij zo gepest, dat er daardoor geen vervolg op de Herinneringen van een Engelbewaarder is gekomen. Dat is hun tijdelijke zegepraal.

Zoon Edu was de kwaaie pier bij Multatuli. Voor de oorlog heeft Edu’s weduwe op haar 69ste een boek geschreven waarin zij hem verdedigde tegen alle gebruikelijke aanvallen. Daarop schreef Du Perron het pamflet Multatuli en de luizen, waarin hij die oude mevrouw, die helemaal niets verkeerds had gedaan, op een vreselijke manier uitschold. Erg onbehoorlijk. Maar dergelijke beschuldigingen blijven wel hangen. Multatuli zelf heeft er ook van gelust!

Het wordt nu wel voorgesteld alsof die 19e eeuw in Nederland zo vreselijk kuis was, maar waarschijnlijk zijn de mensen in erotisch opzicht altijd hetzelfde gebleven. Potgieter was vrijgezel en woonde met zijn zuster aan de Leidsegracht, maar daar sprak niemand over. Bakhuizen van den Brink dronk behoorlijk. Daarover nooit een woord. Het lijkt wel of Busken Huet er helemaal geen sexueel leven op heeft nagehouden.

Maar Multatuli: tegenover hem nam niemand ooit een blad voor de mond, die werd op een gegeven moment zelfs met een brochure bestookt. Eigenlijk geloof ik dat de meeste vijanden van Multatuli teleurgestelde vrienden zijn.

Huisvader

Multatuli had ook iets naïefs. In zijn brieven schreef hij: Ik ben een hartelijk huisvader. En hij bedoelde het goed. In zijn ambities liet hij zich in de maling nemen. Hij zocht steun voor het onrecht dat hem in zijn ogen was aangedaan bij mensen, die hem helemaal niet van plan waren te helpen. Jacob van Lennep, die de eerste uitgave van de Max Havelaar redigeerde, dat wil zeggen er van alles in schrapte, deed alsof hij Multatuli’s belangen naar beste kunnen behartigde. Maar de Max Havelaar kostte zo veel, dat de gewone man het niet kon kopen.

Ik denk dat toen de Max Havelaar was verschenen in 1860, Multatuli heeft gedacht: Ik moet maar blijven volhouden dat de Max Havelaar de letterlijke waarheid bevat, omdat ik anders afbreuk aan de Lebak-zaak doe. Het boek was overigens sterker geworden als hij Havelaar eenvoudiger had voorgesteld en niet als een genie. Multatuli had geen ongelijk in Lebak, maar de ambtenaren met wie hij te maken kreeg kun je ook moeilijk verwijten dat ze handelden zoals ze deden.

De Max Havelaar kun je als aanklacht natuurlijk niet afdoen door vast te stellen dat Slijmering (Brest van Kempen) in werkelijkheid niet zo’n grote schoft was en Carolus niet is vergiftigd.

Wel ongelooflijk is dat de voormalige gouverneur-generaal met wie Multatuli het destijds in Indië aan de stok had gekregen, Duymaer van Twist, later in de Kamer vragen over de Lebak-zaak zou antwoorden: ‘U verwacht toch zeker niet dat ik mij hier verdedig?’ Je zou zeggen dat iedereen JA zou roepen, maar niemand was nieuwsgierig naar wat hij te zeggen zou hebben.

Corruptie

Ik geloof wel dat ik het een en ander omtrent Multatuli heb rechtgezet. Ik ben zo objectief mogelijk geweest. Fons Rademakers vertelde me, dat toen hij in Indonesië aan het filmen was er mensen naar hem toekwamen en zeiden: Meneer, de corruptie is nog even erg als vroeger, alleen er zijn nu geen Max Havelaars meer.

Ik kan niet zeggen dat de medewerking van het Multatuli-museum en van Multatuli-kenner Ett erg spontaan zijn geweest. Via Ett kreeg ik een lijstje met 250 foto’s over Multatuli in handen. Daarvan bleek een vijfde zoek. In het museum heb ik wel een oude schoenendoos met pijpen van hem gezien.

Waarom Tine na Multatuli’s ontslag in Indië bleef in plaats van met hem mee terug te gaan naar Europa?

Daar heb je weer zoiets. Ik denk dat Tine in Indië bleef omdat het uit was tussen hen. Maar bewijs zoiets maar eens.

Toen Multatuli stierf had hij, dacht ik, niets groots meer te schrijven. Hij klaagde wel vaak: Ik heb zoveel narigheid dat ik er niet meer toe kom Woutertje Pieterse af te maken?’

En Hermans’ eigen toekomstplannen? Hij licht maar een klein tipje van de sluier op.

‘Ik heb al lang geleden besloten om geen vervolg op de Mandarijnen op zwavelzuur te schrijven,’ zegt hij. En als ik plannetjes ga verklappen duurt het jaren voor ze verwezenlijkt worden. In 1951 heb ik iemand het idee van De donkere kamer van Damocles verteld met het gevolg dat het pas in ’58 klaar was. De Engelbewaarder bedacht ik in 1956. Kort daarop heb ik er tijdens een verjaarsvisite over verteld. Het boek verscheen pas in 1971. Nee, ik verklap mijn romanintriges niet meer.Ik wil wel nog graag zeggen, dat het krankzinnig is dat CRM handenvol uitgeeft aan allerlei onzin, zoals anti-romanprojecten en noem maar op, en niet aan Multatuli. Het Multatuli-museum heeft nog niet eens een catalogus uitgegeven.’

Afrekeningen

   ‘Wat is er waar van de bewering van uitgever Van Oorschot, dat zonder hem De tranen der acacia’s  nooit zo goed zou zijn verkocht?’

‘Onzin. Zoals het ook niet een geweldige heldendaad van hem is geweest om Hermans en Van het Reve uit te geven, als wel van de andere uitgevers om het niet te hebben gedaan. De tranen der acacia’s was binnen een jaar na het verschijnen uitverkocht – dat bewijzen de afrekeningen van de uitgever die ik u hier laat zien. Dat is dus niet dank zij Van Oorschot die Ritter zou hebben omgekocht om het voor de radio te bespreken.

En wat Van het Reve betreft: de meeste verhalen die hij over mij rondstrooit zijn gelogen. Die stukjes van hem in Hollands Diep, wat moet ik daar nou over zeggen. Het is een beetje zielig, want hij moet natuurlijk van zijn pen leven, dus zal hij wel blijven doorgaan. Hij wist toen hij de Avonden  schreef al wel, dat hij net als Nescio de schrijver van één boek was. Maar toen kende hij zijn grenzen nog en brandde hij zijn vingers niet. De Avonden is goed, al haalt het niet bij Sartre’s La Nausée, waarin zoveel meer overhoop wordt gehaald.’

   ‘De journalist Hofland, die schijnt veel van u te weten. Hij klampte me na ons vorige gesprek speciaal op straat aan om me dat te zeggen.’

‘Zei hij dat? Hij weet helemaal niets van mij. Niets.’