‘Na 18 jaar in Frankrijk: Belgische onderscheiding’

De Standaard, 16/11/92

Ludo Permentier.

De Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans krijgt 23 november een eredoctoraat in de Letteren en Wijsbegeerte aan de universiteit van Luik. Een buitenlandse onderscheiding voor een man die in 1973 de universiteit van Groningen en zijn vaderland ontvluchtte omdat hij het niet meer kon vinden met de grenzeloze domheid en arrogantie die hij overal om zich heen meende te zien woekeren. Jarenlang schoot hij vanuit zijn nieuwe woonplaats Parijs giftige pijlen af op Nederland, onder de vorm van de Boze Brieven die zijn alter ego Age Bijkaart geregeld naar de krant Het Parool stuurde.

Nu is Willen Frederik Hermans bijna zeventig. Wanneer we hem na het interview naar het station brengen waar hij de trein naar Parijs zal nemen, vragen we hem of hij na al die jaren milder is geworden,

‘Nee’, zegt hij moe. ‘Wel onverschilliger. Al die mensen over wie ik me zo kon opwinden, zullen ook zonder mij wel gauw vergeten worden.’

Niet zelden lokte Willem Frederik Hermans vanuit Parijs heftige polemieken uit, waarin hij bijzonder scherp iedereen belachelijk maakte die hem een voet dwars durfde te zetten: Harry Mulisch, Hugo Brandt Corstius, Renate Rubinstein en verder alles wat zich links noemde, of experimentele poëzie schreef, of dweepte met inspraak en democratisering. Enkele malen raakte hij in een proces verwikkeld. Meestal kreeg hij gelijk van de rechter, maar het leverde hem zelden vriendschap op.

Intussen schreef hij een indrukwekkend oeuvre bijeen, met hoogtepunten als De tranen de acacia’s, De donkere kamer van Damocles, Nooit meer slapen, Het evangelie van O. Dapper Dapper en De god denkbaar denkbaar de god. Zijn boeken haalden grote oplagen en hij werd genomineerd voor enkele belangrijke onderscheidingen.

Maar hij weigerde in 1971 de PC Hooftprijs, omdat de brief van de minister van cultuur een verkeerd bedrag vermeldde en Hermans weigerde geld van iemand wiens handtekening de ene dag 10.000 gulden minder waard was dan de andere.

– U leeft nu al bijna achttien jaar in vrijwillige ballingschap in Parijs. Bent u daar een gelukkig mens?

‘In ieder geval veel gelukkiger dan ik in Nederland was. Ik zou niet graag naar Nederland terugkeren. Zo lang het niet moet, dénk ik er niet over. Ik ben niet geïntegreerd in het Parijse leven, maar ik was evenmin geïntegreerd in Groningen. Ach, ik denk dat het te laat is om dat nog te verlangen. Ik heb het wel ooit geprobeerd, maar het is me nooit gelukt. Daar gaan al die boeken van mij over.’

– Hebt u nog veel kontakten met Nederland?

‘Ik schrijf nog in Nederlandse kranten, zoals NRC-Handelsblad en Elsevier. En die kranten krijg ik ook toegestuurd. Andere Nederlandse kranten lees ik niet. Ik geloof ook niet dat er iets belangrijks instaat. Ik lees ook niet zoveel Nederlandse boeken. Ik ben een banketbakker die niet de taartjes van andere banketbakkers eet. In de eerste plaats maak ik me zorgen over mijn eigen taartjes.’

– Maar uw boze alter ego, de heer Bijkaart, volgde toch alles op de voet wat Nederland deed en zei?

‘Dat was omdat ik een wekelijkse kroniek had in verschillende bladen. En toen las ik ook de Nederlandse pers daarvoor. Maar het was voor mij geen hoofdkaart. Vandaar zijn naam.’

– Zou u zich vandaag nog zo ontzettend kunnen opwinden over de    domheid van Nederland?

‘Ach, ik wind me eigenlijk nooit op. Maar als ik stukjes schrijf, hoop ik wel dat het enig temperament verraadt. Maar je echt opwinden, moet je nooit doen, want dan wordt het stukje heel slecht.’

– Hebt u zo een diepe hekel aan Nederland?

‘Niet specifiek aan Nederland. Maar Nederland is van oudsher een vreselijk land voor schrijvers. Het is een antiartistiek land. Kunstenaars zijn in Nederland altijd veracht en geminacht. Dat is al eeuwen zo. Al die Nederlandse schrijvers of schilders die op internationale veilingen steeds weer miljoenen dollars opbrengen, die hebben allemaal hun heil buiten Nederland moeten zoeken. Nederland is een land waar esthetische waarden op zichzelf niets betekenen. Als daar een literaire prijs moet worden uitgedeeld, gaat die niet naar de schrijver die hem verdient, maar naar de schrijver die het geld het best kan gebruiken. Dat geeft een nobel gevoel: we hebben weer een arme man geholpen.

– Uw laatste roman, Au Pair, kreeg erg uiteenlopende kritieken. Hebt u daar een verklaring voor?

‘Ja, er zijn een aantal mensen die een ongelooflijke hekel aan mij hebben, dat is begrijpelijk. En die schrijven dan onziinnge stukken over zo’n boek. Dat is de eenvoudigste verklaring. Maar de juiste.’

– U loopt niet erg hoog op met critici?

‘Als een criticus mijn boek bespreekt en hij vertelt slecht na wat erin staat, dat is helemaal belachelijk. De meeste critici zijn volstrekt onbetekenende mensen die voor een paar tientjes een stukje in de krant schrijven en denken: ach, overmorgen wordt die krant toch weggegooid… Dat soort mensen moet gestraft worden en belachelijk gemaakt. Maar er zijn natuurlijk ook serieuze critici die zich verschrikkelijk vergissen of die nietszeggende kletspraat verkopen. Als ik zelf van een auteur houd, ga ik niet bij critici zoeken wat zij ervan vinden.’

– U heeft heel wat prijzen geweigerd, maar de onderscheiding van Luik aanvaardt u wel.

‘Hier is geen geld aan verbonden. Ik wil niet de indruk geven dat ik op geld uit ben. Ik vind deze onderscheiding heel prettig. Maar daar achtervolgt de afgunst mij weer: een Vlaming stuurde boze brieven aan alle Nederlandse kranten, en die zijn nog zo stom geweest om dat te plaatsen ook. Die man zegt: in Luik kent niemand een woord Nederlands, dus ze hebben Hermans helemaal niet gelezen, maar omdat Hermans ooit wel eens wat gezegd heeft over het Vlaams, geven ze hem een eredoctoraat om Vlaanderen te pesten. Dat is toch al te gek. Samen met mij krijgen ook andere schrijvers een eredoctoraat. In Luik is een afdeling Nederlandse letterkunde en daar worden mijn boeken al dertig jaar door de studenten bestudeerd. Ik kan het zonder blos van schaamte niet zeggen, maar ze vinden daar mijn taalgebruik zo mooi.’

Ludo Permentier,

Voor de herpublicatie van dit interview werd toestemming verleend door de interviewer, waarvoor dank.

De webmaster