Wie aan ‘Nooit meer slapen’ denkt, denkt aan Noors Lapland. Maar voor de roman verscheen, was er het korte verhaal met dezelfde titel. Het verscheen in Taboe, nr 2, eind 1960. Wie het lezen wil pakt ‘De laatste roker’ (1991). Daarin werd ‘Nooit meer slapen’ in gewijzigde vorm opgenomen onder de titel ‘In verwarring, onder verdoving’. Diederik, hoofdpersoon, heet hier Izebrand en Helga bleef Helga. Dit ‘Nooit meer slapen’ speelt zich in Zweden af, waar Hermans enige tijd verbleef voor een congres in Stockholm en een excursie in Noord-Zweden. Hij zou zelfs het koude water van Rissajaure niet hebben geschuwd.

In zijn artikel ‘De laatste resten tropisch Zweden’ (De Parelduiker jrg 5, 2000, nr 1) beschrijft Arno van der Valk de bezigheden van de groep die aan de excursie deelnam. Wie de roman ‘Nooit meer slapen’ heeft gelezen, herkent onmiddellijk een aantal details: snel stromende rivieren, luchtfoto’s en een kloof die in de roman voor een hoop ellende heeft gezorgd. De ingrediënten voor Hermans’ wellicht meest gelezen roman zijn in Zweden verzameld.

In Abisko Turiststation vond na de excursie(s) van een aantal dagen een symposium plaats. WF Hermans (met bril) kan men zich niet herinneren. Alleen Torbjörn Fjellang, bij wie hij achteraf logeerde, weet zich te herinneren wie hij was. Fjellang moet model gestaan hebben voor Arne in de roman ‘Nooit meer slapen’.

In grote lijnen is de excursie op de kaart uitgezet. Glaciale afzettingen, doodijsgaten, avontuurlijke boottochten, inspirerende gesprekken en een terughoudende opstelling (‘uit bescheidenheid of tekortschieten’).
En dan doemt de vraag op in hoeverre de roman ‘Nooit meer slapen’ autobiografisch is. De Hermansspeurder leert uit zowel de geschriften van en over Hermans en uit interviews, dat de schrijver altijd weer zijn decors uit de realiteit haalt. Dat maakt zijn verhalen scherper en zorgt voor een maximale spanning tussen emotie en realiteit. Niet voor niets bestond bij WF Hermans grote belangstelling voor het surrealisme in de schilderkunst.

Wie in Finnmark heeft rondgereisd, heeft ongetwijfeld herkenningspunten. De muggen, de uitgestrektheid van het landschap, maar ook de spaarzame wegen zijn dezelfde als die door Hermans zijn begaan. Ook ik heb die ervaringen en las na een reis door Finnmark opnieuw de roman, maar dan met het zweet op het voorhoofd!
Wat te denken van dit meer: Rissajaure, op de route van de excursie. Lees hoofdstuk 47, blz. 248, 249 van ‘Nooit meer slapen’ 1ste dr. 1966:
‘……Ik denk ook aan Brandel. Twee jaar geleden hebben wij samen
deelgenomen aan een excursie in Zweeds Lapland, naar het meer
Rissajaurre. De Zweedse geologen die de excursie leidden, hadden
verteld dat het meer Rissajaurre veertig meter diep is en het water zo
helder, dat je de bodem kon zien als je erin zwom.
Toen we bij dat meer Rissajaurre kwamen, waren Brandel en ik de enigen
van de hele groep die erin sprongen. Het water, afkomstig van de sneeuw
op de hellingen er omheen, was maar enkele graden boven nul. Daarom
bleven de anderen liever aan de kant staan.
Ik ben heen en weer over het meer gezwommen, Brandel ook. Later, toen
we ons al lang weer hadden aangekleed, vroeg Brandel mij: – En? Heb je
onder water gekeken? Heb je de bodem gezien?
Ik was vergeten naar de bodem te kijken.’…..
(spelling ‘erinsprongen’ verbeterd, naamsverandering: Rissajaurre, is nu Rissajaure)
Of Hermans nu in het meer werkelijk heen en weer zwom, valt te betwijfelen. Reddingswerkers weten dat je in water, kouder dan vier graden, onderkoeld raakt en het gevaar loopt te verdrinken. Maar het decor voor Hermans’ anticlimax: vergeten naar de bodem te kijken, is glashelder en maakt de passage intens beleefbaar.
(Met dank aan Gerrit Holl, die mij op het spoor zette).

Hermans deed er voldoende indrukken op om zijn wetenschappelijke ambitie om te zetten in een beleefbare roman, waarin details van deze reis terugkwamen.
De tekening van Woldhek kunt u bestellen: zie www.woldhek.nl.
NIEUWS OVER ‘NOOIT MEER SLAPEN’

Op 1 april 1992 verschijnt ter gelegenheid van de Noorse vertaling van ‘Nooit meer slapen’ een interview van Petter Aaslestad met WF Hermans in een Noors dagblad. Professor Aaslestad gebruikte teksten uit ‘Nooit meer slapen’ tijdens zijn colleges. Van der Valk publiceert een vertaling in De Parelduiker (jrg 1, nr 5, 1996). Toen ik toestemming vroeg dit interview te publiceren bleven de gevolgen niet uit: Uit de volgende brief van geoloog-collega Ole Bernt Lile, werkzaam aan de Universiteit in Trondheim, aan Petter Aaslestad – hij las op aanraden van Aaslestad ‘Nooit meer slapen’ – blijkt wie in de roman model stond voor Oftedahl en Hvalbiff.
24 mei 2001.
Hallo Petter en Eivind,
Ik moet zeggen dat ik echt genoten heb van ‘Nooit meer slapen’. Dat komt natuurlijk o.a. doordat ik aan mijn eigen expedities herinnerd werd en ik heb genoten van de beschrijving van de ergernissen die een dergelijke onderneming met zich mee brengt.
Bovendien ken ik het sfeertje dat er hangt in geologische kringen wel een beetje en weet ik ook wel het één en ander over de tijd dat het NGU van Oslo naar Trondheim verhuisde.
Het NGU was het orgaan van de overheid voor geologisch onderzoek in Oslo. In Trondheim had Håkon Brækken lang onderzoek gedaan naar het winnen van erts en hij had de organisatie GM opgericht, Geofysik Malmleting die ik maar al te goed ken. Het grondstoffenlaboratorium van de staat was een geo-chemische organisatie die werd opgericht naar aanleiding van de werken van Goldschmidt (stapels publicaties). Het parlement besloot dat er een “nieuw” NGU opgericht moest worden in Trondheim, bestaande uit een geologische afdeling van Oslo, een geofysische afdeling, die al was geëtableerd in Ostmarkneset en een geo-chemische afdeling die ook verhuisd werd (of al verhuisd was), vanuit Oslo, geloof ik. Dit was in 1959, denk ik.
Het grappige is, dat Hermans Oftedahl de directeur van het grondstoffenlaboratorium laat zijn. De naam van de échte directeur was Kvalheim (dir. Hvalbiff is hier van afgeleid?). Tegelijkertijd laat Hermans Oftedahl zich uitspreken over de plaats van de fysische geografie in verhouding tot de geologie:
pag. 42: …Zelf ben ik oorspronkelijk een fysisch-geograaf…”,
pag. 46: …Met andere woorden: de toekomst is voor de geofysische geografie”, …
”Eigenlijk staat de geologie op het punt een verouderde wetenschap te worden.”
Het lijkt wel of ik Brækken hoor praten! Dit was één van de oorzaken dat Brækken niet zo populair was bij de geologen, om het maar zachtjes uit te drukken!
Aan het eind van het boek komt Issendorf er achter dat Oftedahl, (die hij ontmoette), directeur Hvalbiff “moest zijn!” Ik twijfel er niet aan dat dir. Hvalbiff gemodelleerd is naar Brækken (“…vlezig, rood gezicht…”)
De naam Oftedahl was in die tijd ook niet onbekend. Hij was een vooraanstaand geoloog aan de NGU in Oslo. Hij was die ene die zo ongelukkig was, namens de NGU in 1958 te schrijven dat er geen mogelijkheden waren gas en olie te vinden voor de Noorse kust.
Later werd Christoffer Oftedahl, ook wel amicaal: Toffen genoemd, hoogleraar aan het Geologisch Instituut bij de NTH. Ik hoorde waarschijnlijk bij de eerste jaargang studenten die hem hadden voor Noorse geologie.
De Oftedahl van het boek had een Rotary-speldje. Ik vraag me af wie Hermans voor ogen heeft gehad. Volgens mij was Brækken geen lid van de Rotary.
Zoals ik jullie al eerder vertelde, is Brækken één van de “Founding fathers” van de SINTEF. Helaas heeft hij hier nooit de volle erkenning voor gehad en ik heb me voorgenomen de geschiedenis van SINTEF te corrigeren op dit punt, maar dat vereist onderzoek naar edities van Adresseavisen (een Noorse krant) van die tijd.
Brækken werd onmiddellijk ontslagen als directeur van de fysisch-geografische afdeling, kort na (dacht ik) de oprichting van de NGU in Trondheim. Na een rechtszaak tegen de staat kwam er een schikking en kreeg hij een aanstelling aan het Instituut voor Natuurkunde aan de NTH, onder bescherming van professor Westin. Hij doceerde fysische geografie op de Berg-afdeling en hij wekte mijn belangstelling voor fysische geografie. Hij was een zeer bijzondere persoonlijkheid, waar maar weinig mensen het mee eens waren. Eén van die weinigen was ik, totdat hij mij beschuldigde van het stelen van zijn ideeën. Toen zei Westin, die hem de hele tijd de hand boven het hoofd gehouden had: “Nee, nu is Brækken echt onmogelijk geworden. We willen niks meer met hem te maken hebben”.
Ik moet er, voor de volledigheid wel bij vermelden dat ik Brækken regelmatig heb bezocht tot hij overleed in het ziekenhuis bij Hospitalslokken. (Ik ben nooit lang boos).
Tot zover de uiting van mijn enthousiasme na het lezen van het boek.
Ole Bernt Lile
(vertaling uit het Noors: Drs.Sunniva Bennemeer)

‘Nooit meer slapen’ ligt ook in Estland in de schappen. Deze vertaling in het Estisch verscheen in 2004. Voor al uw vrienden uit Estland! Ik ben niet op zoek naar alle vertalingen, maar deze viel mij op: een mooi verzorgd boekje, goed in de band en met een fraai prehistorisch tekeningetje.


‘Nooit meer slapen’ in reisformaat. Nu toch Jan en Alleman in ganzenpas de reis naar Finnmarken onderneemt, is het handig een aangepast formaat van dit boek mee te nemen: 15,5 x 11 cm, maar aan de dikke kant: 4,3 cm.

(foto: Karin Anema)
Villa d’arte, een tijdschrift vol reizen, kunst en design, (mei/juni 2005), Een artikel van Karin Anema. Zij reist in de voetsporen van WF Hermans nog eens de beproevingen van Alfred Issendorf uit ‘Nooit meer slapen’ na. Ook de foto’s zijn van haar hand.

Verrassend is het vervolg. Zij spreekt een aantal mensen die Hermans ontmoette. Na de onthullingen van Ole Bernt Lile hierboven nieuwe opmerkelijke feiten. Hier de omslag van het boek dat in juli 2005 verschijnt bij Atlas. En vervolgens een deel van de omslagtekst:
Karin Anema: ‘De Noorse liefde van W.F. Hermans’
Bijna een halve eeuw na dato reist Karin Anema in het voetspoor van Willem Frederik Hermans naar Finnmarken, het noordelijkste deel van Noorwegen en het gebied waar Nooit meer slapen zich afspeelt. Scherp observerend beschrijft ze wat er is veranderd, met oog voor de details die in de roman een rol spelen.
Tijdens haar reis spreekt ze met mensen die Hermans op zijn expeditie in 1961 heeft leren kennen. Eén ontmoeting in het bijzonder heeft zo’n indruk op hem gemaakt dat hij 31 jaar later een oproep in de krant plaatste om de vrouw weer te zien.

Ze hebben elkaar bijna ontmoet, denk ik. Wie naar Finnmarken reist, komt over dezelfde wegen en door dezelfde plaatsen. Max Pam trachtte de voetsporen van Alfred uit ‘Nooit meer slapen’ te volgen. Wat niet kan natuurlijk. Maar dat had hij ook al ontdekt.
We kregen in twee afleveringen wel een mooi portret van WF Hermans te zien op TV. Toch had ik liever Boudewijn Büch zien rondscharrelen op locatie. Van hem kon ik zijn dramatische belevenissen beter hebben.

Peter Brunvold, agrariër in Noorwegen fotografeert begin juni 2006 het spoor dat door een meteoriet in de zomernacht wordt getrokken. Het dagblad Aftenposten doet op 9 juni 2006 verslag van de gebeurtenis. Zeven minuten na de lichtflits hoort hij de inslag.

De omgeving waar dit alles plaats vindt, kennen we van de kaart waar de route op staat van Hermans’ excursie!

En wie had het Alfred Issendorf niet gegund dat hij dit plaatje van de inslag mee terug nam van zijn tocht? Tja, maar dan was ‘Nooit meer slapen’ nooit geschreven. We moeten werkelijkheid en fictie toch maar scheiden hè, meneer Pam?