Spectator, 17/04/82
C. Alleene
“’t Valt nog mee dat u niet gekomen bent om te bomen,” zegt Willem Frederik Hermans, door Oscar de Wit ooit omschreven als de meest gevierde, bewonderde, gevreesde en gehate schrijver van Nederland. Naast hem “’t Valt nog mee dat u niet gekomen bent om te bomen,” zegt Willem Frederik Hermans, door Oscar de Wit ooit omschreven als de meest gevierde, bewonderde, gevreesde en gehate schrijver van Nederland. Naast hem Freddy de Vree, zijn vaste begeleider in België, waar hij voor de studenten van de R.U.G. en UFSAL een lezing houdt. Het heeft me ettelijke brieven gekost alvorens de meester in een interview toestemde. Na een kaartje met: “Ik heb helemaal geen zin in een vraaggesprek”, kwam drie weken later een kort briefje met het jawoord. Hij zit keurig in het pak, rookt Gauloises en straalt een beetje nervositeit uit. Voor hem ligt een piepklein fototoestel. “Fantastisch ding. Kun je prima foto’s mee maken. Heel handig”, lacht hij. Hermans springt blijkbaar even vlot om met de camera als met de pen. Een staaltje daarvan: de voortreffelijke omslagfoto van Nooit meer slapen.”Benieuwd hoeveel studenten er vanavond naar mijn lezing komen. Als er honderd man is, ben ik al erg tevreden. Ik heb een primeur meegebracht. Over een uur lees ik een onuitgegeven novelle voor. Geyersteins Dynamiek. Achteraf mogen er vragen worden gesteld. Tenminste als ze daar zin in hebben.” De Vree steekt een Dunhill op en vraagt of hij mee mag luisteren. Dat mag. “Wat drinken we? vraagt Hermans, eer je met je vragen komt aanzetten.” Slok. Hoe bent u aan dat imago van een hooghartig en boosaardig iemand gekomen? WFH: Wie Mandarijnen op zwavelzuur heeft gelezen, zal dat een beetje begrijpen. Toch vreemd. Eigenlijk heb ik het allemaal neer geschreven om wat aan de mensen te doen. Maar, ja, ze zijn zo eigenwijs dat ze de hand niet in eigen boezem steken. Ze gaan liever in de tegenaanval en declameren dat ik giftig, gemeen en ongenadig ben. Dat is onzin. Na enkele minuten heb je dat toch al door. Of niet, soms? Toen u in 1977 de Grote Prijs der Nederlandse Letteren kreeg zei u in een interview met “Het Parool” dat u nogal wat waardering had voor België. Een Belgenmop? WFH: Ik denk niet dat België daar blij mee is. Maar ik hou van dit land. Ondanks al die dwaze verhalen die ik dom en ongeloofwaardig vind. Welke verhalen? WFH: Nou ja… De Belgen krakelen graag onder elkaar, maar bloedvergieten is er nog niet bij. België is gelukkig nog geen Libanon. Ik ben daar zowat een jaar geleden geweest. Alles is daar aan flarden geschoten. Puin, puin en nog eens puin. Je kunt er je nog nauwelijks vertonen, want uit iedere hoek wordt er gevuurd. Natuurlijk zitten jullie met huizenhoge problemen. Soms wordt er betoogd, gooien ze al eens een raam in en hangt er traangas over de straten. Maar iedereen kan nog ongestoord zijn pilsje drinken of een sigaretje rollen. Zo mag ik het graag. Verder ben ik gek op het Belgische landschap, al wordt daar nog zoveel over geëmmerd. Jullie platteland is op een interessante manier lelijk. Er zijn ontzettend veel landen met een lelijke urbanisatie. Ik denk aan enkele Zuid-Amerikaanse landen, maar evengoed aan Europa. Soms doet België me een beetje aan Ierland denken, een land dat ik in mijn hart draag. België is mooi door zijn lelijkheid. In sommige buurten worden nieuwe gebouwen opgetrokken en blijven oude krotten overeind. Die worden dan doorgaans met enorme affiches dichtgeplakt. Verbazingwekkend. Als ik van Parijs naar Brussel spoor, kom ik altijd in een fascinerende streek met oude fabrieken terecht. Hoge schoorstenen en vermoedelijk antieke machines in die oude panden. Interessant… In 1973 nam u ontslag als lector aan de Rijksuniversiteit van Groningen om u als schrijver in Parijs te vestigen. Waarom precies Parijs? WFH: Mensen van mijn generatie voelden zich sterker tot Parijs aangetrokken dan mensen van nu. Er waren toen meer belangrijke Franse schrijvers. Nederlanders voelen zich in tegenstelling tot de Belgen niet direct verwant met de Franse cultuur. Frans blijft voor Nederlanders een heel vreemde taal. Toen ik op school zat, liep het onderwijs in het Frans op krukken. Ik kreeg Frans van iemand die de taal nauwelijks kende. Dat was woordjes uit een boekje uit het hoofd leren. Ik vond dat toen verschrikkelijk. Voor Frans kreeg ik amper een voldoende. Toen ik veertien was kende ik Frans genoeg om het te lezen. Op die manier ontdekte ik Baudelaire en Stendahl, twee schrijvers die me enorm interesseerden. Zo is mijn interesse voor de Franse hoofdstad gegroeid en nam ik me in 1973 voor om daar te gaan wonen. Vóór ’73 heb ik af en toe wel sporadisch in Parijs verbleven. Ik heb er nu nog geen spijt van. Parijs blijft voor mij dé stad. Ik ben erg op me zelf aangewezen. Het gebeurt dat ik dagenlang de deur niet uitkom. Als ik ergens anders zou wonen waar de buitenwereld me niet interesseert zou ik nooit meer uit mijn huis kruipen. Maar als ik door Parijs kuier, zie ik altijd wel iets dat leuk of interessant is. Maarten ’t Hart is ervan overtuigd dat een schrijver in Nederland geen succes wordt gegund. Is dat zo? WFH: Dat is overal zo. Zelfs toen “t Hart nauwelijks gelezen werd keek men al kritisch tegen hem aan. Nu zijn succes alles overtreft krijgt hij wrange kritieken, die hij niet verdient. Er is in de jongste tijd veel te doen over de literaire kritiek. Wolkers heeft enige tijd geleden Carel Peters van “Vrij Nederland” hard aangepakt en hem verweten dat hij zijn boek Brandende liefde nauwelijks heeft gelezen. U hebt ook geen hoge pet op van een kongsie recensenten die in Nederland de dienst uitmaken. WFH: De meeste critici vind ik nogal laaghartig. Ik zal me dan ook wachten om me in hun motieven te verdiepen. Om het dan nog niet te hebben over het geouwehoer waarmee heel wat recensenten dag- en weekbladen teisteren. WFH: Toch is dat voor schrijvers ontzettend leuk. Doorgaans zijn die polemieken alleen maar hol gelal, Omdat de heren de boeken waarover ze het hebben niet gelezen of niet begrepen hebben. Polemiek is alleen maar boeiend als daar wat in gezegd wordt. Elk goed boek vergt van een schrijver een grote dosis energie. Zo heeft u vijf jaar aan Onder professoren gewerkt. Loont het allemaal wel de moeite als u met de financiële consequenties rekening houdt? WFH: Dat zijn dingen waar ik als schrijver nauwelijks over nadenk. Daar kan ik met andere woorden weinig over kwijt. Het valt me op dat critici en journalisten me zelden iets vragen over de personages van mijn romans. De meeste kritieken gaan ook niet over de figuren uit mijn boeken, maar over mijn creativiteit en hoe een roman of een verhaal precies ontstaat. Zelfs als ik wist hoe dat allemaal in zijn werk gaat, zou ik het nog niet vertellen. Dat is mijn fabrieksgeheim. Kan negatieve kritiek de verkoop van een boek afremmen? WFH: Hangt er van af wie die kritiek schrijft. Als ik iets negatief beoordeel is dat zo goed gefundeerd dat zoiets een omgekeerd effect heeft. Negatief wordt positief, zoals in de fotografie. Mensen die een boek lezen trekken zich doorgaans geen laars aan van de kritiek. Als er een nieuw boek van ’t Hart uit is, staan er de dag daarop duizenden mensen in de winkel. Die lezen niet eerst wat Peeters of Goedegebuure er van vindt. Kom nou… Er waren veel moeilijkheden eer u akkoord was om aan het V.P.R.O.-programma “De Letteren” mee te werken? WFH: Er waren helemaal geen moeilijkheden. Alles wat daarover verteld is maakt deel uit van een lastercampagne. Geen enkele krant heeft de waarheid geschreven. Ik geef u een prachtige primeur. Wat is er gebeurd? De V.P.R.O. is een uitermate linkse omroep en had vermoedelijk de bedoeling mij ergens in te luizen. De mensen van deze omroep weten goed dat ik niet links ben. Toen Harry Mulisch nog dat programma leidde, hadden ze mij al gevraagd. Ik heb toen neen gezegd, omdat ik vond dat Mulisch het voorzitterschap van “De Letteren” niet moest waarnemen. Een groot auteur als Mulisch moet geen tv-programma’s maken. Zeg nu zelf, het is toch ondenkbaar dat iemand als Samuel Beckett een tv-programma zou presenteren. Dat is waanzin. Beckett laat misschien een keer in vijf jaar voor behoorlijk wat poen zijn neus zien en verdwijnt dan weer. Terecht overigens, want praten is helemaal anders dan schrijven. Ik heb Mulisch gezegd dat hij te goed was voor zo’n tv-programma en ik niet van plan was hem te steunen door mijn aanwezigheid in “De Letteren”. Een jaar later is Harry tot het besef gekomen dat ik eigenlijk gelijk had en hij is ermee gestopt. Ofschoon andere schrijvers daar anders over denken. Ik heb me laten vertellen dat Maarten ’t Hart geregeld op de buis te zien is. De kijkers moeten naar verluidt altijd hard om hem lachen, omdat hij zo’n rare piepstem heeft. Terzake nu. Begin oktober vroeg de V.P.R.O. me weer voor “De Letteren”. Ook uitgever Schouten zou in deze uitzending zitten. Schouten is mijn aartsvijand, is altijd in de olie en heeft als ex-directeur van de Bezige Bij belet dat mijn jeugdwerk door deze uitgeverij gepubliceerd werd. Wat had ik er nu voor boodschap aan om met zo’n man in een tv-programma te zitten? Ik heb toen geantwoord dat ik daar niet eens aan dacht, omdat ik nog liever met een orang-oetan voor de camera’s zou verschijnen. De V.P.R.O. bleef emmeren over een uitgever in “De Letteren”. Nu heb ik veel vijanden onder uitgevers. Een ervan is Van Oorschot. Met die kerel wou ik ook niet in een panel zitten. Om dat alles te vermijden heb ik geëist dat de V.P.R.O. me schriftelijk zou bevestigen wie in de uitzending zou zitten en mijn honorarium vooraf uitgekeerd zou worden. Dat was geen probleem. De opname was gepland op 5 november en drie dagen voordien heb ik nog niets ontvangen. De ochtend van 5 november kreeg ik een telegram met de deelnemers en mijn honorarium. Ik zou o.a. met Fens en Gomperts spreken. Er was geen uitgever voorzien. Dat vond ik prima. Ik had geen enkel bezwaar en stapte meteen in het vliegtuig naar Schiphol. Grote verrassing in Bussum, waar niemand mij nog verwacht had en er al andere gasten voor de uitzending waren uitgenodigd. Door die volstrekt krankzinnige manier van handelen wilde Fens niet mee doen. Gomperts wou nog wel. Als vervangers waren er Harry Mulisch en Geert Lubberhuizen van de Bezige Bij. Maar ik wou niet met Mulisch aan tafel. Niet dat het mijn doodsvijand is hoor… Toen het inmiddels acht uur was geworden dacht ik “vooruit met de geit” en ben ik uiteindelijk met Mulisch en Lubberhuizen in “De Letteren” gekomen. Zo zat dat. Uiteindelijk kwam al dat gedonder van de onzorgvuldige organisatie van de V.P.R.O. Mijn schuld was het niet. Integendeel, ik ben altijd heel aardig geweest. Naderhand hebben enkele kranten me de huid vol gescholden. Dat ben ik gewoon. Dat schijnt hun trauma te zijn. In een lezersbrief in “Haagse Post” schrijft u dat u uitgever Van Oorschot geen goed man vindt. Heeft u slechte herinneringen aan hem? WFH: Aanvankelijk vond ik Van Oorschot een aardige man. Na enkele jaren ben ik echter tot de ontdekking gekomen dat hij niet deugt. Ik heb twaalf jaar tegen hem moeten procederen om bepaalde dingen die hij verkeerd deed opnieuw glad te strijken. Sindsdien heb ik niets meer met hem van doen. U verwijt de Nederlandse letteren dat er geen concept in zit en alles teruggebracht kan worden tot autobiografische en pseudo-biografische schetsen. WFH: In de meeste Nederlandse boeken zit geen concept. Wolkers, Reve, ’t Hart schrijven nog louter autobiografisch met een beetje fantasie er bovenop. Dat vind ik fout. Reve kon ik aanvankelijk nog waarderen. De Avonden is netjes in vakjes opgesplitst en goed gestileerd. Zijn brieven en archiefboeken vind ik ondermaats. Wat vindt u van het taalgebruik van jonge auteurs? WFH: Afschuwelijk… Vooral de critici hebben er een handje van om termen uit Amerikaanse magazines in krukkerig Nederlands om te zetten. Wat een armoede! Het Engelse woord exhaustive (volledig, finaal) wordt in Nederland “uitputtend”. Daar wordt iets uitputtend behandeld… Als iemand me zegt dat hij iets uitputtend heeft behandeld, antwoord ik meteen: “Ik voel me kiplekker, dat heeft me helemaal niet uitgeput.” Waarom niet schrijven “volledig” of “compleet”? Onderschrijft u de theorie dat een auteur van eerste garnituur zich van andere schrijvers onderscheidt door het creëren van taal? WFH: Dat is een listige poging om mijn fabrieksgeheim te ontsluieren. Daar vertel ik niets over. Wie volgt? Waarom hebt u indertijd uw alter ego Age Bijkaart in het leven geroepen? WFH: Ik heb zelden zo’n grote fan als Age Bijkaart gehad. Hij stond bij nacht en ontij achter me. Op die man kan ik een kerk bouwen, dat weet ik. Hoe reageert u als één van de slachtoffers van uw scherpe polemieken u onverwacht tegen het lijf loopt? WFH: Mijn slachtoffers verschijnen niet meer onder mijn ogen. Als ze me zien zetten ze de sokken erin. Toen ik tijdens het afscheidsfeest van de voormalige Bezige Bij directeur Geert Lubberhuizen opeens Cees Buddingh zag, ben ik naar hem toegegaan. Intussen was zijn “Dagboeknotities” herdrukt en weer stonden daar dezelfde fouten in als in de eerste druk. Ikzelf corrigeer altijd de drukproeven.Toen ik dat tegen Buddingh zei mompelde hij wat… Ik zal je niet vertellen wat. Daar heeft hij auteursrecht op. Werkt polemiseren stimulerend? WFH: Op wie? Op u. WFH: Neen. Ik word eerst geprikkeld en dan schrijf ik een stukje over iemand. Tenminste als ik dat de moeite waard vind. Polemiek leidt me eigenlijk af van dingen die belangrijk zijn. Wel schrijf ik zo’n scherp stukje met plezier. U kunt het vergelijken met Rembrandt die in plaats van een doek, liever het plafond schildert. Kunt u zich dat voorstellen? Leest u wel eens een Vlaamse auteur? WFH: Onlangs nog een verhaal van Patrick Conrad gelezen. Goed concept, degelijke plot en verrassende ontknoping. Waar staat u in termen van links en rechts? WFH: Ik ben verschrikkelijk rechts. Toen ik in Brussel aan enkele vreemde bouwvakkers de weg vroeg, keken die me aan alsof ze me wilden opvreten. Ze zaten achter een soort kippengaas. Ze konden niet bij me. Gelukkig maar… Sommige mensen moeten nu eenmaal achter hekken worden opgesloten. Wat betekent rechts voor u concreet? WFH: Niet zoveel… Ik ben wel van mening dat niet alle mensen evenveel praatjes moeten krijgen. Dat veroorzaakt ontzettend veel tijdverlies. Daar komt niets goeds uit voort. U staat zelden interviews toe? WFH: Ik ben de meest geïnterviewde man van heel Nederland. Iedereen wil me voor de microfoon sleuren, omdat mijn antwoorden altijd zo grappig zijn. Dat hoort u toch zelf. Pleit u voor een wetenschappelijke vorming van de auteur? WFH: Denkt u aan een bepaald schrijver… Niet bepaald. WFH: Wat bedoelt u dan? Dat een schrijver met een zekere vorming meer moreel gezag heeft. WFH: Ik hoop het, maar het is lang niet altijd zo. Het is een kwestie van mode. Het is een tijdlang “in” geweest om schrijvers zonder scholing te vereren. Het is een op en neergaande beweging. Hoe de situatie op het ogenblik is, zou ik onmogelijk kunnen zeggen. Ik heb natuurlijk een scholing achter de rug, maar of dat voor mijn lezers aantrekkelijk is weet ik echt niet. Ik zeg dat niet om op te scheppen. Maarten ’t Hart is b.v. doctor in de biologie. Dat is toch wel iets anders dan Jan Cremer of Jan Wolkers. In de romans van ’t Hart merk je daar weinig van. Hij heeft het wel over intellectuelen, maar de inhoud van zijn boeken is niet ingewikkeld. Uw vroegere werken laten u nauwelijks met rust. Als een boek herdrukt wordt brengt u bijna altijd correcties aan en herwerkt u soms bepaalde passages. Heeft het te maken met uw drang naar herschrijven? WFH: Herschrijven is er niet bij. Soms wijzig ik wel eens een woord. Meer niet. Een schrijver die naar zijn boeken niet meer omkijkt zit fout. Een boek is nooit helemaal af of goed. Het gebeurt dat ik ’s avonds laat mijn vroeger werk met een zeker genoegen herlees. Dan merk ik soms dingen die me niet meer zinnen. Zo simpel is dat. Dat sommige schrijvers hun werk niet corrigeren heeft met luiheid te maken. Alles kan altijd beter. Soms denk ik als ik nu even opnieuw aan een boek begon en het driemaal zo dik maakte. Er zijn twee soorten schrijvers… Let goed op, want hier vertel ik iets exclusiefs. Eerst nog even een pinda… Ik wacht met spanning… WFH: Er zijn auteurs die schrijven en schrappen. Een andere categorie bestaat uit schrijvers die er een hekel aan hebben iets te wijzigen. Die plakken er steeds maar stukjes tussen. Ik behoor tot die tweede categorie. Proust heeft ook op die manier gewerkt, ofschoon ik me verder met hem niet wil vergelijken. Zijn manuscripten stonden vol pijltjes en waren collages van allerlei papiertjes met wijzigingen. Dat werkprocédé heb ik voor Nooit meer slapen toegepast. Het boek is er naderhand beter op geworden. Ik hoefde dat echt niet te doen, want iedereen vond het al vanaf de eerste druk goed. De oorlog speelt een niet te onderschatten rol in uw romans en verhalen. WFH: Ik wil daar niet veel meer over kwijt, omdat iedereen me daar vragen over stelt. Het fenomeen oorlog boeit me wel. Dat mensen zo gek worden is een raadsel voor me. Nederlandse recensenten en uitgevers hebben het vaak over het stuntelige taalgebruik van Vlaamse schrijvers, terwijl u daarentegen heel wat opmerkingen heeft over de taal van sommige Nederlandse auteurs. Bent u voorstander van een afzonderlijke Vlaamse taal, of moeten Vlamingen zich voor hun taal op het Noorden richten? WFH: Dat is ontzettend ingewikkeld. Wat ik daarover zeg wordt meestal verkeerd begrepen. Ik ben van mening dat een Vlaamse romancier de taal mag schrijven die hij spreekt, maar hij mag niet teleurgesteld zijn als zijn taal als dialect wordt omschreven. De meeste schrijvers voelen zich dan beledigd. Er worden veel Vlaamse boeken in Nederland gelezen en de meeste, vooral oudere lezers, vinden dat Vlaams heel leuk. Het sappige taalgebruik van Felix Timmermans vinden ze in Nederland geweldig. Langzamerhand is bij de Vlaamse auteurs de neiging gegroeid om algemeen beschaafd te gaan schrijven en hadden ze er niets op tegen als hun boeken door Nederlanders werden gecorrigeerd. Hierdoor kreeg de Vlaamse literatuur in Nederland een ander publiek dan het publiek dat eertijds Timmermans las. Willem Elsschot verwierf in Nederland op die manier een intellectueel publiek. Hij werd in Holland au sérieux genomen. Dat is een gevolg van het feit dat zijn boeken van Vlaamse uitdrukkingen werden ontdaan. Elsschot heeft bovendien een tijdlang in Rotterdam verbleven en had een Nederlandse vriendin die aan zijn manuscripten sleutelde. Ook Greshoff heeft zijn teksten bewerkt. Er is een duidelijk verschil in stijl tussen de brieven van Elsschot en zijn officiële romans. Zijn brieven zijn veel Vlaamser. Eigenlijk zijn Nederland en Vlaanderen zo klein dat het absoluut geen zin heeft om van twee soorten Nederlands te spreken. Er mag wat mij betreft best een Vlaamse variatie bestaan, want ook in Nederland zijn er verschillende provinciale schakeringen. De meeste Vlamingen willen een Nederlandse standaardtaal, maar als er soms iets geschreven wordt dat in de oren van een Hollander vreemd klinkt en de auteur daarop gewezen wordt is het hek van de dam. Zo’n opmerking wordt als een belediging ervaren. Dat is niet verstandig. Het gebruik van het Nederlands is de voorbije vijftig jaar in België enorm verbeterd. Toch zijn er nog grote verschillen. Ontoelaatbare zinconstructies, die letterlijk uit het Frans zijn vertaald en in Vlaanderen een eeuwenoude traditie hebben. Sommigen kunnen zich daar moeilijk los van maken. In Vlaanderen worden soms woorden gebruikt die in Nederland archaïsch klinken, maar correct Nederlands zijn. Er is eveneens een wisselwerking tussen beide landen, dat gebeurt via radio en televisie. Toen ik op het gymnasium zat werd er een onderscheid gemaakt tussen Vlaamse en Nederlandse literatuur. Als in een Vlaamse tekst het woord stiel voorkwam, wist ik niet wat dit betekende. Toen legde de leraar uit dat stiel stond voor ambacht. Nu staat dat woord in tal van Nederlandse kranten. Zo zijn er nog meer voorbeelden. Onder de verzamelnaam “column” is in Nederland een opmerkelijke variatie van literaire vormen opgebloeid. Wat vindt u van het niveau van deze krantenstukjes? WFH: Er zijn leesbare en minder leesbare chroniqueurs. Het verschil met veel buitenlandse columnisten is dat hun taalgebruik veel bloemrijker is. Je leest natuurlijk ook wel Nederlands bij hen. Karel van het Reve en Renate Rubinstein. Renate schrijft beter dan Nuis. Toch is het nooit briljant, het is nooit vlinderlicht. Ik vind dat die mensen te veel publiceren. Komrij? WFH: Is de column een volwaardig literair genre? WFH: Natuurlijk niet. Het is een grapje. Een Bijkaartwerkje. Zelf vond ik het leuk om die dingen te schrijven, want je kunt er alle kanten mee uit. Reageren op de uitlatingen van een politicus, enz… U houdt toch van Carmiggelt? WFH: Hij is een van de weinigen die het genre feilloos beheerst. Maar Carmiggelt heeft te veel moeten schrijven. Hij is in Nederland werkelijk uitgemolken. De tranen der acacia’s hebt u later ingrijpend gewijzigd. Niet tevreden over de eerste versie van het boek? WFH: Echt ingrijpende wijzigingen zijn er niet geweest. Ik heb vooral taalkundige en stilistische correcties aangebracht. Het Parijse milieu, valt u naar vroegere interviews te oordelen best mee? WFH: Ik kan er vrij ademen. Dat geldt niet voor iedereen, want sommige kunstenaars voelen zich er geïsoleerd. Er waren een heleboel zaken die me in Amsterdam ergerden, daar heb ik nu geen last meer van. Ik loop in Parijs (geen) vervelende stoethaspels tegen het lijf. Dat draagt bij tot mijn geluk. Maar ik zou ook elders kunnen gaan wonen… In België? WFH: Vroeger hadden getrouwde mannen meestal een maîtresse in jullie land wonen. Het is natuurlijk heel wat anders om die nu nog te gaan opzoeken. Daar gaat het allemaal niet om. In Parijs leef ik helemaal van mijn pen en van niets anders. Daar vertel ik liever niets over. Volgt u nog nauwlettend de Nederlandse actualiteit? WFH: Alleen als er iets over mij geschreven wordt krijg ik nog wel eens een knipsel. Verder niets. Bent u aan nieuw werk bezig? WFH: Dat is een vraag waar ik geen antwoord op geef. Ik ben nooit aan nieuw werk bezig, maar op een dag kom ik daarmee voor de draad. Ik ben nooit aan het schrijven, zie je me schrijven…? Sommige Nederlanders beweren dat u in Frankrijk woont omdat het er voor een schrijver financieel interessant is. WFH: Als ik hier alle laster moet behandelen die over mij wordt verteld, kom ik vanavond niet meer in mijn bed. Dan zitten we hier morgen nog. Opmerkelijk dat u vrijwel altijd literaire prijzen heeft geweigerd WFH: Als ik een prijs van koning Boudewijn krijg, accepteer ik hem altijd. Aardige man, die Boudewijn. Toen ik enkele uren geleden samen met Freddy de Vree voorbij het koninklijk paleis reed heb ik even naar hem gezwaaid. Boudewijn was thuis want de vlag wapperde op het paleis. Moet een auteur over een degelijke dosis psychologische kennis beschikken om geloofwaardige personages te kunnen creëren? WFH: Psychologische kennis bestaat niet. Of denkt u dat ik tien psychologische boeken lees, excerpeer en pas dan een verhaal schrijf? Neen. Het verschil tussen een auteur met en een auteur zonder psychologisch inzicht, is dat de eerste op zijn lezers de indruk maakt dat hij er alles van afweet. Een auteur schept een personage. Als hij dat goed doet krijgt de lezer de indruk dat zijn personages werkelijk bestaan. Dat is een mooi slot voor dit interview. Nog één vraag. WFH: Dit gesprek heeft al veel te lang geduurd. Vooruit. Waarom zo’n haast? WFH: Ik word moe… Jeroen Brouwers verwijt Maarten ’t Hart dat hij in zijn boeken te weinig belang aan de vorm hecht, terwijl ’t Hart van mening is dat wie te veel het concept van een boek benadrukt niet spontaan meer schrijft. Wie haalt volgens u in deze discussie gelijk? WFH: Ik begrijp niet dat zoiets tussen beide auteurs een dispuut kan worden, omdat het twee schrijvers van het autobiografische of semi-autobiografische genre zijn. Als je daarin te veel vorm gaat leggen wordt het erg moeilijk. Dat is voor mij geen punt, want ik zuig alles uit mijn duim.