Knack, 10/05/95
Op 28 april stierf de Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans, 73 jaar oud. Dit gesprek met hem moet dan maar postuum verschijnen.
Max Borka.
“Ha! Die hunkert om een machine te worden! Een machine infernale, die Jean Cocteau had beschreven! Precies dertig jaar geleden had hij zich die Morgan aangeschaft. Nou, dat was een autootje! Dat ging van wow! als je zelfs maar even met je kleine teen het gaspedaal dierf te beroeren. Als een scheet vloog je de straatweg af. Naast de gaspedaal zat zo’n klein hendeltje. Daarmee moest om de veertig kilometer wat extra olie in de vering worden gepompt. Niet dat het echt kon helpen. Het was net of je met de billen op dat asfalt zat. Zo hard. Maar rijden! Wop, wop, krak en woep – op één wiel kon je de bocht door, ontzettend snel.”
Van die Morgans werd er maandelijks slechts eentje gemaakt en hij, Willem Frederik Hermans, dokter in de wis- en natuurkunde en Neerlands beroemdste en beruchtste schrijver, had er nog tot 1971 één in zijn bezit. Maar als hij zich moest verplaatsen, gebruikte hij de Brusselse metro. “Wat maakt het nog uit? Ik moest nergens meer heen. Nog drie jaar misschien, en alles is voorbij.”
Hij zei het met een lach en naarmate die middag vorderde aan het meer van Genval, klonk dat sardonische lachen almaar luider. Maar elke van die onbedaarlijke lachbuien mondde steevast uit in een al even onbedaarlijke hoestbui. “Iets” met zijn longen, zei hij. De man die met De laatste roker het meest hartstochtelijke rokerspleidooi uit de Nederlandse letteren schreef, had het roken moeten opgeven. En nu moest hij ook het drinken laten, al wou hij dat wel eens vergeten.
Zeeman
Het glas werd slechts moeizaam geheven. Want knap zei die linker pols toen hij nog niet zo lang geleden in het metrostation onder het Brouckèreplein zijn val wilde breken. Men had hem bats onmiddellijk naar boven gebracht waar een ambulance stond te wachten, en hup, vandaar ging het naar het Sint-Pietershospitaal. Twee, drie dagen had hij daar gelegen. Die dag in Genval deed die linkerpols nog altijd een beetje pijn. En zijn rechterarm moest hij dan weer in een wat ongewone richting draaien wanneer hij wou eten of drinken. Een boek met enig gewicht viel met die arm al helemaal niet meer te tillen.
Die ellende met zijn rechterarm was het gevolg van een aanslag. In 1988 was “een gekke zeeman of zoiets” hem in zijn woning in Parijs te lijf gegaan. Met een Keulse pot. Uit grijs aardewerk. Hermans hield er 34 gaten in zijn hoofd aan over. Zijn echtgenote kreeg vier messteken. Tot zij de man met behulp van een deegrol buiten dreef.
De aanrander keerde later terug met een bijl en verfpotten. Maar toen zat Hermans al bij de telefoon, waar het manuscript van Au pair helemaal onder het bloed raakte. Naar de politie te bellen. Die kreeg van de man te horen dat Hermans en Henk Hofland een samenzwering tegen hem hadden beraamd. De schrijvers hadden een hoop eieren voor zijn deur neergelegd, zei de man. En daarom was hij van Utrecht naar Parijs komen reizen. Om zich te wreken.
Een van de laatste keren dat hij de kranten haalde, was met het bericht dat hij zich alsnog op een paar Nederlanders wilde wreken. Aan de organisatoren van het literaire festival Winterschrift in Groningen, die hem als eregast wilden, liet hij een brief geworden met de boodschap dat hij slechts op één voorwaarde op de uitnodiging wou ingaan: “U moet de (ex-?)professoren Tamsma en De Koning op de Grote Markt halfnaakt aan staken binden, langzaam half dood martelen, vervolgens lichtelijk roosteren boven een kittig houtvuurtje en ten slotte ophangen aan de Martini Toren.”
Zo herkennen we u weer, na twintig jaar nog niet willen vergeven.
Ze schreven dat ik zelf het programma mocht bepalen. En zomaar wat mensen die wat flauwe versjes komen voorlezen, daar had ik geen boodschap aan. Ik had ook geen zin om me te laten aangapen door mensen die te jong zijn om te weten wat er toen precies is gebeurd. Ik zie hun gezichten al: “Goh, daar heb je die oude man weer, Hermans. Jaja, die heeft hier nog aan de universiteit gedoceerd. Maar dan deed die niks hoor. Hij luierde er maar op los. Schreef de ene roman na de andere. Maar Werken? Ho maar.” (Stokt even, stapt dan over naar een oud verhaal.) Ze hebben mij daar van de universiteit geschopt, meneer. Er werden vragen gesteld in de Tweede Kamer: “Er is een lektor in de geografie in Groningen die niets anders doet dan boeken schrijven. Kan dat zomaar?” Pure laster. En ik ben dan zelf maar weggegaan.
Na die verbanning verbleef u zeventien jaar in Parijs, om in 1991 naar Brussel te verhuizen. Wie doet nu zoiets?
Maar Brussel is toch een fantastische stad. De hoofdstad van Europa. En ik was hoe dan ook in Parijs een vreemdeling gebleven. Het is zoals de Brusselse dichter Max Elskamp heeft gezegd: “Een schrijver is overal een banneling.” En Parijs of Brussel, wat maakt dan het verschil?
Het was ook een beetje thuiskomen.
De kinderen kunnen mij nu vanuit Nederland wat makkelijker bereiken, ja.
U verbleef al eens eerder in Brussel, meer dan een halve eeuw geleden. Brussel speelde toen zelfs een hoofdrol in uw boeken. Ik kan me trouwens niet van de indruk ontdoen dat u naar Brussel bent gekomen omdat die stad zo mooi uw theorieën illustreert. Veel meer dan Parijs is dit een chaos in steen en metaal, waar van de ene dag op de andere het voetpad voor uw huis kan verdwijnen. U hoeft maar uit de deur te stappen en u weet uw wereldbeeld bevestigd. Brussel is een stad waar Hermans op elk uur van de dag kan zeggen: zie je wel dat ik gelijk heb.
Dat heeft u mooi bekeken. Ik heb hier namelijk nog een heel andere stad meegemaakt. Het was 1938 en Brussel was toen zoveel netter. Een Duitse residentiestad.
Het is ook zo vreemd. In de oorlog was aan het Noordstation een beetje gebombardeerd, maar verder was het een hele gave stad gebleven. En toen hebben de Brusselaars maar zelf besloten de stad af te breken. Nu zijn ook al die gigantische gebouwen tussen die sjieke huisjes van vroeger komen te staan.
Er wordt hier ook ontzettend gespeculeerd. In de buurt waar ik woon, aan het Montgomeryplein, staan er nog veel van die huizen in de stijl 1900. Genadeloos worden ze met de grond gelijk gemaakt. Vorige zomer heb ik nog een hele serie foto’s van dat soort huizen gemaakt. Ook al omdat dit de dingen zijn die ik graag fotografeer. Dingen die kapot gaan. Iemand als Geert van Istendael, een heel bewonderenswaardig schrijver, vindt dat een nachtmerrie. Maar ik hou van nachtmerries, en dat is Brussel toch helemaal.
In Parijs leidde u een erg teruggetrokken leven. En in Brussel lijkt dat niet anders. U bent niet echt een sociaal beest.
Neenee, ik ben eigenlijk liefst alleen.
Wanneer gaat u eens wat Belgen met een polemiek te lijf. U bent toch de geknipte persoon om een vervolg te schrijven op het beroemde schotschrift dat Charles Baudelaire ooit tegen de Belgen pleegde.
Oh nee. Daar hoeft u niet op te hopen. Al zit ik hier meestal wel met flapperende oren naar het televisiescherm te staren. Ongelofelijk, al die schandalen. Nu is er bijvoorbeeld Willy Claes. Dat vind ik een heel aardige, fatsoenlijke man. Maar zelfs hij blijkt niet helemaal vrijuit te gaan. (Hermans heeft het hier nog over een vorig schandaal; red.) En dan zie je Gerald Bull, die Saddam Hoessein dat kolossale kanon wou leveren. Wordt die na een etentje met zijn secretaresse zomaar neergeschoten als hij zijn appartement wil binnenstappen.
En dan blijkt dat die moord weer met de dood van André Cools te maken kan hebben, die werd neergelegd toen hij in zijn auto wilde stappen. En wat had die eerst nog gedaan? Eten met secretaresse, hahaha. Als je dat hoort, weet je het weer zeker: België is het hart van het surrealisme. Maar het blijft me allemaal zo vaag om er over te schrijven. De politieke gedeelten in een boek van Van Istendael, die begrijp ik niet helemaal. En ik weet niet of ik daar nog allemaal wel tijd voor heb. Ik ben nu bijvoorbeeld aan een nieuw boek bezig, over een vulkanische uitbarsting in Groningen. De hele stad verdwijnt. Hahaha.
Hoe komt het eigenlijk dat een schrijver die zijn vaderland dusdanig haat en in Parijs en Brussel leeft, nooit in het Frans schrijft?
Als je ouder bent dan twee, kun je een taal niet meer zo leren dat je daar literatuur in kunt schrijven. Dat bestaat niet.
Maar kijk naar Beckett of Nabokov.
Nou, ik in elk geval niet. Ik was op school ook al niet goed in talen. Ik vond dat verschrikkelijk vervelend.
U wilde liever uitvinder worden. Of horlogemaker.
Mijn vader wilde dat ik een intellectueel werd, en dat ben ik uiteindelijk ook geworden. Maar ik vond dat allemaal niet zo interessant. Handenarbeid, dat interesseerde mij. Maar ik had toen al een handicap. Ik was motorisch heel slecht ontwikkeld. Ik kon ook niets op het vlak van sport, zelfs niet over een bankje springen. En nu knutsel ik wel graag, maar nog altijd met een heel onzekere hand.
En ter compensatie schrijft u boeken waar de woorden zich messcherp aan elkaar rijgen, als waren het horloges. Er mag geen mus van het dak vallen, zonder dat het een functie heeft. Uw personages, uitvinders, horlogemakers, zijn een beetje à la Descartes geschreven: horloges in camouflagekledij. Maar op het einde wacht wel altijd de ondergang.
Zo is nu eenmaal het leven. Oorlog. Chaos. Mislukking. Moedwil en misverstand. Zo zal het altijd zijn, want zo is het altijd al geweest. Bij de Grieken al, Oidipoes en al die helden, allemaal heel ongelukkige mensen die bovendien eindigen in de verschrikkelijkste vergissingen. En daarover moet dus ook de literatuur gaan. Over dingen die misgaan.
En toch blijven uw hoofdpersonages temidden van dat sadistisch universum alsmaar hartstochtelijker geloven in het Beste der Werelden. Ze lijken almaar nadrukkelijker op Candide van Voltaire.
Ha, meent u dat? Wat bent u toch een aardige man om zoiets te zeggen. Wilt u nog een stukje kaas? (Schenkt in plaats daarvan nog eens de glazen vol). Ik heb een lijst van nog geen tien lievelingsboeken. Candide is daar bij, “Gulliver’s travels”, Kafka met “De Strafkolonie” en het leven van Koning Arthur. Simpele verhalen, maar dat is het kenmerk van de echte grote schrijver. En kent u “Der heisse Soldat” van Gustav Meyrink. Nou, dat gaat over een soldaat in de tropen wiens koorts blijft stijgen. Wat moeten we doen, vragen zijn makkers als hij een temperatuur van 48 graden heeft bereikt. Maak de thermometer wat langer, zegt de overste. Ha! ongelooflijk toch.
U verzamelt typemachines en struint in Brussel de Vossenmarkt af op zoek naar mekanische apen. De liefde voor machines, dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat die dingen zo gelijkmatig blijven tikken, zonder ambities en zonder ontgoochelingen.
Zal ik nog eens bijschenken?
En nu gooit u zich op de computer?
Oh nee. Wat moet ik met al die dingen?
In uw laatste boeken, zoals Madelon in de mist van het schimmenrijk, keert u terug naar een oude vertrouwde thematiek: de Tweede Wereldoorlog als decor voor al dat vruchteloos gedoe en onvolkomen pogen. Wordt Hermans nostalgisch?
Nee nee. Het is gewoon dat die andere oorlogen mij niet interesseren. Dat zijn allemaal namaakoorlogen, in vergelijking. Ik weet daar ook niks van, het is zover van mijn bed. En als ze het nou leuk vinden om elkaar daar in Joegoslavië te vermoorden, nou, dan moeten ze dat maar doen. Ik slaap daar geen nacht minder om. Ik kan het ook niet helpen. Bij die Tweede Wereldoorlog zat dat anders. Ik was amper twintig en ik zat er middenin. De Duitse literatuur was mijn eerste lectuur geweest. Kafka, Goethe, Schiller – die horen nog altijd tot de top tien van mijn lievelingsschrijvers.
Dat zo een begaafd volk zo plots krankzinnig kan worden, het was onbegrijpelijk. Plots stonden die klootzakken voor de deur, en vielen er overal bommen. Bom, klats, bom! In Vlaanderen zat dat nog even anders. Men had hier een geweldige hekel aan de andere helft van het land en ook tijdens de Eerste Wereldoorlog was men al een beetje pro-Duits geweest. Maar in Nederland! Wat hadden we ermee te maken? Niks toch. Voor mij was dat een grote, diepe teleurstelling. Daar kom je ook nooit meer overheen, dat gevoel van: ik leef in een gekkenhuis.
De Nobelprijs…
…heb ik niet verdiend. Nobel zei in zijn testament dat die prijs moest gaan naar een schrijver die de mensheid wilde verbeteren enzovoorts. Dat is nooit mijn doel geweest. Ik heb de mensen altijd hardvochtig op hun vruchteloos gedoe willen wijzen, dat wel. Maar verbeteren, nee.
U bent ook niet zo vaak vertaald.
In het Oekraïens. Een verhaal. Maar voorts zelfs haast niets in het Frans. Misschien was dat wel anders gegaan als ik daar aan gewerkt had. Ik belde bijvoorbeeld een tijdje terug naar Gallimard, en hop, er verscheen een verhaal in een tijdschrift. Maar ik heb er altijd een hekel aan gehad om met mezelf te gaan leuren.
De Vlaamse schrijvers, zeggen die u iets?
Ach, ik ben een banketbakker die alleen zijn eigen taartjes opeet. Niet dat ik neerzie op de concurrentie, maar ik vind het al moeilijk genoeg om er op toe te zien dat mijn eigen taartjes lekker worden.
Een heel diplomatisch antwoord. Niet echt Hermans.
Nee nee, ik meen het. Het zijn trouwens vooral de wat ouderen die mij aanspreken. Een Van Ostaijen of een Gilliams, dat zijn heel grote dichters. Een Walschap vind ik ook wel goed, maar een Elsschot staat bij mij dan weer niet zo hoog aangeschreven. En al die moderne schrijvers, ik ben er niet zo dol op.
Hugo Claus?
Een aardige man, maar ik hou er niet zo veel van.
Overdag schrijft u al niet zoveel.
En ’s nachts ook al niet (buldert). Ik doe het alleen nog omdat ik anders in een depressie belandt. Maar voor het zover is, loop ik de hele dag weer te tobben. En dan soms, ’s avonds tegen een uur of half twaalf, denk ik, vooruit, en schrijf ik in twintig minuten twee bladzijden. Ach, nog acht jaar en ik ben tachtig.
Als je dan bijvoorbeeld naar Robert Schumann kijkt. Die is maar 46 geworden. Maar wat een kolossaal oeuvre heeft die niet nagelaten. Die liederen, zeer melancholiek, dat zijn echt mijn liederen. En niet alleen dat. Hij was bovendien ook nog getrouwd met de dochter van zijn pianoleraar. Negen kinderen hebben ze gehad. Dat is toch geweldig. Een Schubert, die is slechts 31 geworden. Dat waren reuzen, giganten. Daarbij vergeleken voel ik mij slechts een dwerg.
Stel dat ik op mijn eenendertigste gestorven was. Dan had zelfs u nooit wat van Hermans gehoord. Niet dat dat zoveel verschil maakt natuurlijk. Als je naar een Multatuli kijkt, die wordt hoogstens nog gelezen door een paar honderden. Zo zal dat ook wel met Hermans gaan. Niet zo lang meer, en hij is helemaal verdwenen. Foetsjie! Weg!
Max Borka.
Voor de her-publicatie van dit interview werd toestemming verleend door de interviewer en de hoofdredactie van Knack, waarvoor dank.