Haarlems Dagblad, 7-2-1958.
Frank Onnen
Naar dezer dagen in enkele landelijke dagbladen bekend is gemaakt, heeft de Groningse schrijver Willem Frederik Hermans de letterkundige prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet – groot tweeduizend gulden – die hem dit jaar was toegekend voor zijn korte verhalen, geweigerd. Dit bericht werd bevestigd na informatie bij de jury, welke was samengesteld uit Bert Schierbeek, voorzitter; mevrouw Anne H. Mulder en de heren Gerrit Borgers en Han G. Hoekstra. Het Parool wist nog te berichten, dat deze jury met de mogelijkheid van een weigering door W.F. Hermans had rekening gehouden en het bestuur van de Stichting Kunstenaarsverzet had geadviseerd een ander te bekronen. De jury stond op het standpunt, dat bij de grote productie van korte verhalen die een goed niveau bereiken het niet verantwoord is, dat het geld van deze prijs verloren zou gaan. Het bestuur van de stichting besliste evenwel, dat de prijs dit jaar niet zou worden uitgereikt.
Onze correspondent in Parijs heeft de schrijver, die op het ogenblik voor wetenschappelijk onderzoek in de Franse hoofdstad verblijft – Hermans is lector in de fysische geografie aan de Groningse universiteit – gevraagd naar zijn motieven voor de weigering. In het vraaggesprek, dat wij hieronder publiceren, worden deze motieven duidelijk gemaakt.
“Ik heb een paar jaar geleden naar aanleiding van een prijzenregen, waarmee toen de heer Nagel, die op het punt stond hoogleraar te worden werd gezegend, in het maandblad Podium uitvoerig en in ronde woorden mijn bezwaren al eens uiteengezet. De staatsbeurzen en prijsuitdelingen in Nederland zijn een zaak geworden van vriendjes, die elkaar wederzijds cadeautjes in de schoot werpen. Die prijzen hebben hierdoor niets meer met onderscheidingen uit te staan”
Maar in dit geval was de prijs toch van particuliere herkomst?
“Dat maakt niet zoveel uit,” aldus de schrijver. “Kort tevoren had ik al een subsidie van duizend gulden geweigerd van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen voor het schrijven van een toneelstuk. Met het commissielid voor Kunstenaarsverzet Gerrit Borgers heb ik daarna een openhartige discussie over dit onderwerp gevoerd en hij wist dus precies hoe ik over litteraire prijzen dacht. Ik heb een standpunt en een schrijver moet zich daaraan houden. Ik kon die prijs dus onmogelijk aanpakken.”
Bent u dan tegen iedere staatsbemoeiing met de kunst?
“Mijn ervaringen zijn niet prettig. Vroeger, toen ik van mijn pen moest leven, stootte ik overal op tegenwerking. Mij werd zelfs een onderdak geweigerd in een huis voor schrijvers in Amsterdam, omdat, zoals professor Donkersloot mij toen berichtte ik eerst maar eens mijn contributie van een letterkundig genootschap moest vereffenen. Mevrouw Van Lokhorst zit nu op die kamer. Die dame schrijft kronieken in De Gids – het voormalige blad van Potgieter – die eenvoudig lachwekkend zijn. U ziet met welke normen wordt gemeten. Ik kan u andere staaltjes noemen: Eric van der Steen, die een reissubsidie van het ministerie kreeg en toen naar Spanje ging om reportages voor Het Parool te schrijven, een krant, waarvan hij redactiesecretaris is. Het departement steunt dus niet de litteratuur, maar de journalistiek. En dan vind ik dat een rijke krant als Het Parool zijn reportagereizen ook wel eens zelf zou kunnen bekostigen.
Bent u niet bang dat uw principiële, maar ook extreme opvattingen ertoe moeten leiden, dat jonge kunstenaars nu weer net als vroeger helemaal aan hun lot worden overgelaten? De dichter op zijn zolderkamertje, zonder kolen in de kachel? Ofwel de ivoren toren?
“Ik schrijf niemand de wet voor!” antwoordt de heer Hermans. “Ik houd mij alleen aan de richtlijnen, die ik mijzelf heb gesteld en die ik bovendien publiek heb gemaakt. Ik kan moeilijk anders handelen. Maar wanneer de overheid dan toch geld te vergeven heeft, dan lijkt het mij veel gezonder een lijst aan te leggen van schrijvers, die ’t verdienen gesubsidieerd te worden en die dan regelmatig een toelage uit de pot kunnen ontvangen. Dan wordt tenminste al die willekeur van de verdelende vriendjes enigszins vermeden.”
De relaties tussen overheid en kunstenaars hebben, zo merkten nu wij weer op, door de eeuwen heen en in alle landen altijd een wat gespannen karakter gehad.
“Natuurlijk. Hier in Frankrijk heeft men pas nog het geval gezien van de regeringssubsidie die aan het Sagan-ballet van Françoise, die naderhand weer moest worden teruggegeven omdat zich intussen politieke bezwaren hadden voorgedaan. Maar in Nederland worden de verhoudingen dan bovendien nog eens vertroebeld door allerlei religieuze en confessionele motieven. Ook daarvan heb ik ervaring,” aldus de schrijver, die blijkbaar dacht aan het geruchtmakende proces, dat hem enkele jaren geleden werd aangedaan, omdat hij in een roman het rooms-katholieke volksdeel beledigd zou hebben.
“Nogmaals” – zo besluit W.F. Hermans – “iedereen moet het maar voor zichzelf weten, maar ik doe niet meer mee.”
Mochten er bezwaren worden geuit tegen deze (her)publicatie, dan zal het interview van de site worden verwijderd.
De webmaster