Weinreb en WFH

De ene lijst is de andere niet. Of je nu bij Schindler of bij Weinreb geregistreerd was, dat kon wel iets uitmaken. Jarenlang is er twijfel geweest over de oprechte bedoelingen van Weinreb: levensreddend of verraad? WF Hermans meende Weinreb aan de kaak te moeten stellen. Aad Nuis en Renate Rubinstein wilden, uiteindelijk tegen beter weten in, niets weten van de vernietigende oordelen van Hermans en de bijval van Loe de Jong. Gelijk hebben is één, gelijk krijgen twee. Hoe zit dat met twijfel zaaien en twijfel oogsten eigenlijk?

Registratie van Joodse Nederlanders, voor wie, waar voor? WF Hermans was van meet af aan overtuigd van de kwalijke praktijken van de zich arts noemende econoom Weinreb. Loe de Jong viel Hermans bij, maar de discussie luwt niet.

‘De chassidische bellenblazer’, een fantast, zoals Regina Grüter hem noemt in haar lijvig boek: ‘Een fantast schrijft geschiedenis; De affaires rond Friedriech Weinreb’ (1997). Langzamerhand komt er schot in het trekken van conclusies. Na 28 jaar! Weinreb’s memoires werden al in 1969 gepubliceerd met hulp van Aad Nuis en Renate Rubinstein.

En hoe lang geleden fulmineerde WF Hermans al tegen Weinreb? Het sadistische universum 2 dateert uit 1970. Vele artikelen verschenen rond maart 1970 al in NRC, Haagse Post, Hollands Diep enz. enz.

Hermans gaf de brui aan zijn pseudoniem Bijkaart om in zijn brieven in Nieuwsnet flink uit te halen naar de medestanders van Weinreb, waar hij zijn eigen naam onder wilde zetten. De overtuiging van zijn eigen gelijk en de wens te laten zien dat hij stond voor wat hij meende, was daarvoor een belangrijke drijfveer. Tussen 19 januari en 8 maart 1980 gingen zijn columns in NIeuwsnet alleen maar over de zaak Weinreb

tek: Frank Dam,NRC Handelsblad 02/05/80..

Het werd uiteindelijk een beschamende poppenkastvertonig.

NRC-Handelsblad 16 mei 1980

Maar het spel werd hoog gespeeld:

Aad Nuis vond het in 1979 nog nodig te zeggen  hoezeer het hem speet zo grondig aangevallen te worden. Enzo ontbrandde in Nieuwsnet de discussie in januari 1980 opnieuw, zoals je hierboven kunt zien.

En dan gaat iedereen zich er in mengen.
resp. NRC 23 mei, 23 mei 1980, 23 mei 1980, 29 mei 1980

NRC-Handelsblad 28 maart 1980

Renate Rubinstein doet in 1988 nog een duit in het zakje: Weinreb was net overleden (19 oktober 1988) en zij wordt nog eens geconfronteerd met bijtende opmerkingen van o.m. Loe de Jong. Ze zou te laf zijn haar ongelijk te bekennen. Dan doet zij nog een laatste poging. Eigenlijk, schrijft ze, had de hele Weinreb discussie over andere zaken moeten gaan. Weinreb was een fantast, maar geen leugenaar. De Joodse Raad, die had op zijn donder moeten krijgen.

(Tamar: Vrij Nederland, 29 oktober 1988, “Weinreb”)

René Marres (1999) verwijt Hermans inconsequentie. Enerzijds ontkent Hermans dat de waarheid uit het verleden gekend kan worden, geschiedkunde is daarom wetenschappelijk niets waard. Anderzijds baseert Hermans zijn overtuiging dat Weinreb als verrader beschouwd moet worden op zijn onvoorwaardelijk vertrouwen in de getuigenverklaring van Bep Turksma, waarvan het waarheidsgehalte niet kan worden aangetoond. Bij gebrek aan bewijs verklaart Marres Weinreb onschuldig.

In 2002 kan Marres nog altijd niet rustig gaan slapen en opent weer een aanval op Willem Friedrich Hermans en Regina Grüter. Hier de 2de druk uit 2005. Nu heet Weinreb Frederick i.p.v. Friedrich. En nu plaatst Marres hem in de galerij der grote schrijvers. Misschien dat dat overtuigt. We zijn inmiddels na 39 jaar nog even ver.

doctoraal
scriptie C.W.J. Jansen (2004)

Natuurlijk is een kwestie als deze voor diepgravers na de periode van scherpschrijverij aanleiding om er nog eens een studie aan te wagen. Jansen is de eerste die zijn bevindingen op deze site publiceert. 124 Pagina’s analyse van de Weinreb-affaire.

De Volkskrant, 17-09-2011

Soms is een biograaf de brenger van onheil. Willem Otterspeer, die de biografie van WF Hermans in voorbereiding heeft, moet dat tot zijn schrik hebben ervaren. Ongetwijfeld heeft hij zich gerealiseerd dat de aanmelding van WF Hermans bij de Kultuurkamer (1942) in de biografie van de schrijver niet onbesproken kan blijven. Anders zou Otterspeer dezelfde fout maken als Hermans.

Je kan er maar beter meteen mee voor de dag komen. En dat deed Otterspeer. Direct zoekend naar een verklaring. Het zou toch een intellectuele biografie worden? En in een intellectuele biografie staan verklaringen. Zo is het nu eenmaal. Otterspeer komt tot een conclusie, die mij bekend voorkwam. Hermans wilde voor alles schrijver zijn. “Als hij daarvoor zijn ziel aan de duivel moest verkopen, kon hem dat geen bal schelen.”

In Hermans in hout’ wordt dezelfde conclusie getrokken. Zij het, dat Hermans zich realiseert na zijn terugkeer uit Canada altijd een gemankeerd schrijver te zullen moeten zijn, in een te klein taalgebied en tussen medeschrijvers en lezers die hem altijd verkeerd zullen interpreteren, hem zullen verachten en bekritiseren. Otterspeer had het aanmeldingskaartje al eerder gezien. Merkwaardig genoeg maakt Otterspeer er in ‘Hermans in hout’ geen gewag van, terwijl toch Hermans’ vertrek uit Nederland naar Canada mede veroorzaakt werd door de doelloze omzwervingen van de schrijver tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarin hij de fout beging zich aan te melden bij de Kultuurkamer.

Vergoelijkend vergelijkt Otterspeer Hermans met de arts uit de roman ‘La peste’ van Camus, “…in een leven dat alleen gezien kan worden als een ‘eindeloze nederlaag’, is het ‘op je post blijven’ het enige wat een arts rest”. De vergelijking gaat niet op. De arts zet zich in voor mensen die aan de pest lijden, met gevaar voor besmetting. Hermans kiest voor inschrijving zonder hoger doel voor ogen. Een overbekend fenomeen in vele boeken van Hermans. Daar zit het verband. Otterspeer echter spreekt liever over verdringing. En dat in het hele Hermans archief niets wijst op ongerustheid ooit ontmaskerd te worden als (aspirant)lid van de Kultuurkamer lijkt mij logisch: daar leg je juist geen archief van aan.

Wim Berkelaar neemt de wapens op tegen de ‘Hermansianen’, die volgens hem zwijgen als het graf. Dat biedt Berkelaar ruim baan Hermans als grotere bedrieger te beschrijven dan Friedrich Weinreb, tegen wie Hermans jarenlang fulmineerde tot zijn gelijk werd bevestigd. Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. Hermans wordt nu neergezet als moraalridder. Het bombasme van Hermans in zijn polemieken verwart Berkelaar met moralisme. Hermans hekelde de leugenachtigheid, de goedgelovigheid en de onzorgvuldigheid van de volgelingen van Weinreb. Hij was op zoek naar de feiten en ging door tot zijn gelijk vast stond.

Heeft Hermans’ keuze zich in te schrijven iets van die leugenachtigheid? Er moet een moment zijn geweest waarop Hermans besloot er maar het zwijgen toe te doen. Zo’n stommiteit moffel je weg. Geen heldendaad, maar een egocentrische blunder die hij anderen net zo makkelijk verweet. Dat wel. Hermans werk is doorspekt van dit soort macabere vergissingen. Het is precies het mensbeeld dat hij steeds opnieuw beschreef, dat nu ook het spiegelbeeld van Hermans zelf lijkt te zijn. Eerder een bevestiging dus, dan een pijnlijke onthulling.

Max Pam haalt als ‘Hermansiaan’ flink naar Berkelaar uit. Hij vergelijkt de misstap van Hermans met het pijnlijke historische bestaan van de vele protestantse, Nederlandse politieambtenaren die tijdens de Tweede Wereldoorlog ruimhartig en op wrede wijze meewerkten aan de jodenvervolging, de razzia’s, de martelingen en de moorden.

Wim Berkelaar krijgt als geschiedkundig medewerker van het ‘Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme’ van de Vrije Universiteit van Pam de opdracht eens onderzoek te doen naar de gedragingen van het protestantse deel van de politie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Hand in eigen boezem heet dat. Ofwel het verhaal van de splinter en de balk. Als je een ‘Hermansiaan’ uitdaagt, dan vraag je er om.

Hermans blijkt aldus Pam definitief in de lange rij beroemdheden te passen waarvan al tijdens of pas na hun bestaan gezegd kan worden dat er aan hun aura en aan hun gedragingen bepaald ook kwalijke kanten kleefden.

Grunberg maakt er weinig woorden over vuil. Hij relativeert wat, stelt zich wat vragen bij het artikel van Otterspeer en gaat over tot de orde van de dag. Wat hem betreft is daar de kous mee af. Dan doet iedereen er het zwijgen toe.

Iedereen? Nee! Er zijn nog Hermansianen die hun bek durven opentrekken. Oeioei!!! Joris van Casteren bij voorbeeld, is nog even niet klaar met de historicus Wim Berkelaar, die hij er van beschuldigt de ‘methode-Stapel’ te hanteren bij zijn vaststelling dat Hermans niet meer gelezen wordt vandaag de dag. Berkelaar kon en kan niet tegen de altijd maar negatieve Hermans en nu hij dood is neemt hij wraak. Over helden gesproken. Berkelaar wordt als uilskuiken neergezet en grafpisser. Wat wil hij? Een schuldbekentenis van alle Hermansianen Hermansiaan te zijn? Een boekverbranding misschien? Natuurlijk is Van Casteren boos omdat Berkelaar Hermans impliciet Nazi-sympathieën verwijt. Weer zo’n Stapeliaanse neiging, zou ik zeggen.

Komt ineens de gedachte bij mij op, dat die Berkelaar best eens ooit een fiets zou kunnen hebben gestolen, na de Tweede Wereldoorlog dan, of ben ik nu zelf Stapel-gek geworden?

In mei 2012 verschijnt ‘Oorlogsmythen’. EwoudKieft moet het boek al in de steigers gehad hebben, toen het gekrakeel rond de Kultuurkamer begon. Toch past de hele kwestie naadloos bij zijn betoog over Hermans houding en ideeën in en over de Tweede Wereldoorlog. Geen gekrakeel, maar een samenhangend verhaal over Hermans’ opvattingen op filosofisch, politiek, literair gebied. Geen verwijt, geen morele veroordeling. Kieft tekent het perspectief dat ontstaat als hij verklaart hoe Hermans’ wereldbeeld, zijn eigen oorlogservaringen, zijn overtuiging dat het aanhangen van welke ideologie dan ook tot narigheid leidt, hem tot passiviteit brengen. Nou ja, passiviteit, voor het maken van keuzes is moed nodig maar geen keuze willen maken levert een leven vol dilemma’s op. Hermans heeft zo’n 54 jaar getracht dit uit te leggen. Dat kan toch niet duiden op passiviteit? De oorlog is bij uitstek het decor voor grenssituaties waarin mensen terechtkomen. Keuzes maken ligt dan voor de hand. Niet kiezen wordt zelden gewaardeerd. De vraag is en blijft wie nu tegen wie zijn vingertje mag opsteken.

Hermans’ oorlogsromans en verhalen komen stuk voor stuk aan bod, King Kong, dat werd weggemoffeld en natuurlijk ook de Weinreb diarree wordt nog eens nagelopen (zie ook Jansen). Het klinkt gek, maar actueler kan het niet.

Otterspeer, Berkelaar, Pam, Grunberg, Van Casteren van hierboven kunnen voorlopig een puntje zuigen aan de samenhang die Kieft heeft gebracht in feiten die los van elkaar allemaal wel bekend waren, maar nog niet zo helder werden verbonden.

Op woensdagavond 16 mei is een discussie georganiseerd over de Oorlogsmythen van Kieft en Hermans.

zie ook de recensies van:

  • Jaap Goedegebuure, Trouw 28-04-2012,
  • Arnold Heumakers, NRC-Handelsblad 04-05-2012,
  • Willem Otterspeer, De Volkskrant 05-05-2012,

Het is nuttig eerst nog even de laatste conclusies van Max Pam op HP/De Site te lezen (11 mei). Pam vermoedt een Englandspiel van Otterspeer. Die stuurt Kieft als spion vooruit, om later de biografie van de juiste tekst te voorzien. Op zijn beurt raadpleegt Pam informanten van formaat: Benders en Janssen zijn geen van beiden blij met het boek van Kieft. Het schiet inhoudelijk tekort. Zonder Pam erbij wordt de discussie woensdag in Utrecht een één-tweetje, als ik hem goed begrijp.

Verslag van de discussie woensdag 17 mei 2012

Een verkenning rond de raadselachtige persoonlijke aspecten van zowel de schrijver als zijn romanfiguren die de hele roman door ploeteren, verkennen, vallen, opstaan en aan het eind na alles een keuze maken die niemand tot nut is en erger nog: die fatale gevolgen heeft.

Een verkenning rond de schrijver die na het schrijven van een succesvolle roman onmiddellijk een vrijwel onleesbaar, surrealistisch werk publiceerde, zo groot was zijn wantrouwen. (Kom daar bij Mulisch eens om).

Een verkenning rond de schrijver die aanvankelijk niet zo zeer in Weinreb zelf was geïnteresseerd maar in de wauwelende doch invloedrijke kliek die Weinreb klakkeloos geloofden, volgen en verdedigden.

Een verkenning rond de schrijver, wiens schrijverschap zijn eigen tumor was.

Een verkenning rond een schrijver met een hyper individualistisch wereldbeeld en die geen ander wereldbeeld kon dulden.

Een schrijver, verblind door zijn eigen visie,
of een schrijver die zich niets aantrok van wat hij zelf placht te beweren.

De deelnemers

V.l.n.r.

WILBERT SMULDERS

Wilbert Smulders, neerlandicus, doceert aan de Universiteit Utrecht. Hij publiceerde tal van artikelen en essays over WF Hermans, begeleide de Russische studente, Olga Ovechkina, bij haar studie neerlandistiek en schreef zijn proefschrift over de ‘Donkere kamer van Damokles’.

CHRIS VAN DER HEIJDEN

Chris van der Heijden, historicus en schrijver van: ‘Grijs verleden’. Het boek laat zien hoe het zwart-wit denken over wie aan welke kant stond in WO II veranderde in een mistig grijs gebied, waarin het heldendom werd gerelativeerd, maar ook het vijanddenken veranderde.

EWOUD KIEFT

Ewoud Kieft, historicus en popmuzikant. Hij stelt zich de filosofische vraag of er zoiets bestaat als de ‘vrije wil’. Kieft werd door uitersten heen en weer geslingerd. Vrije wil is een illusie. Zeker in oorlogssituaties raken mensen verdwaald in zowel de fantasie als in de werkelijkheid. Illusies brengen mensen in gevaar. Maar aan de andere kant: vasthouden aan idealen, een persoonlijke keuze maken, uit vrije wil het was een ongeschreven opdracht voor de grootvader van Kieft. Aan die waarheid is Ewouds vader zich ook blijven vasthouden.

Op de laatste bladzijde van ‘Oorlogsmythen’ maakt Kieft een keuze. Zonder iets van een ideaal wil hij niet leven, maar hij veroordeelt dat andere denken niet.

WILLEM OTTERSPEER

Willem Otterspeer, historicus en biograaf van WF Hermans. Hij bracht verschillende brievenbundels uit en schreef o.a. Hermans in hout’, een vingeroefening voor de echte biografie, die in 2013 zal verschijnen. Otterspeer wilde wel kwijt dat zijn biografie ‘De mislukkingskunstenaar’ gaat heten.

AREND JAN HEERMA VAN VOSS

Arend Jan Heerma van Voss leidt het gesprek. Hij durft schoten voor de boeg te lossen, is niet bang op de vingers getikt te worden en stelt zich vaderlijk op. Hij heeft zijn journalistieke ervaring, zowel in de bladen als bij de omroep.

Van de vier deelnemers zijn er drie historicus. De vierde is neerlandicus. De verhouding tussen de twee wetenschappelijke grootheden wordt verkend. Vroeger was de ene grootheid deel van de andere. Ze waren verwant. Er is natuurlijk een groot verschil. De historicus kan zijn theorieën niet met fictie aantonen, de romanschrijver heeft nog geen verhaal als hij de feiten op een rij zet. Kieft heeft goed begrepen dat er een zekere spanning tussen de twee bestaat. Hermans deed niet anders dan op de scheidslijn staan. Ronald Havenaar heeft te eenzijdige kritiek op Kieft op juist dit punt (rec. in Vrij Nederland). Havenaar (historicus) zat niet in de zaal. Jammer, vonden de andere historici. Overigens heeft niemand minder dan WF Hermans zelf de spanning tussen beide velden prachtig verwoord: “Het schrijven van een roman is wetenschap bedrijven zonder bewijs”. Ik hoorde het niemand zeggen.

De discussie lijkt vlammend te beginnen. Van der Heijden verwijt Kieft zijn boek slecht gelezen te hebben, eenzijdig uit te leggen, verkeerd of onvolledig te hebben geciteerd. Feit is, dat de visie die Hermans op de oorlog had al in de jaren vijftig door velen gedeeld werd. Hermans heeft die, veel algemenere visie verwoord, niet als enige of als eerste. Kieft bestrijdt ‘Grijs verleden’ verkeerd gelezen te hebben en legt uit dat hij niet alles van wat Van der Heijden heeft beweerd voor zijn boek van belang was. Lees het als een essay, zo heb ik het bedoeld.
In de loop van het gesprek wordt de toon vriendelijker en naarmate er meer gesprekspartners aanschuiven houdt Van der Heijden zich afzijdig. “De mensen hier aan tafel kennen Hermans veel beter dan ik”, zegt hij als de voorzitter hem meerdere malen uitnodigt aan het gesprek te blijven meedoen.

Hermans wereldbeeld is door velen beschreven. Kieft heeft meer dan alleen Hermans’ werk nageplozen om tot zijn benadering te komen. De persoonlijke ervaringen van de schrijver hebben een grote invloed gehad. De dood van zijn zuster (zij pleegde samen met de lievelingsneef Pieter Blind zelfmoord op 14 mei 1940, de dag van de capitulatie), is voor Hermans traumatisch geweest. Maar ook zijn aversie tegen iedereen en alles dat naar enig ideëel denken riekt is er door versterkt. Ter Braak komt ter sprake. Wie is er niet mee opgevoed: de gespreksdeelnemers van deze avond in ieder geval wel. Ook Hermans’ zuster, Corrie,  las Ter Braak. Zij geloofde in de idealen van Ter Braak. Het gebroken geweertje was haar evangelie. De ambivalente houding van Hermans t.o.v. zijn zuster is in ‘Ik heb altijd gelijk’ aan begin en eind van de roman overduidelijk beschreven. De repatriant Lodewijk Stegman wil niets liever dan door zijn zuster bij aankomst van het schip in de haven afgehaald worden. De intense haat t.o.v. haar zelfmoord wordt aan het eind van het boek indringend beschreven. Hermans kon zelf met zijn verdriet geen kant op. Maar achter idealen aanlopen, zoals zijn zus dat deed, daar was het definitief mee gedaan.

Angst moet Hermans leven hebben beheerst. Agressie was zijn uitingsvorm. Ze zijn in het leven van de schrijver complementair. Merkwaardig genoeg had Hermans de neiging heel argeloos te zijn. Spontaan besluiten nemen, willen onderzoeken, contacten aangaan. Toch was hij ook altijd op zijn hoede. Twee kanten die, denk ik,  eveneens complementair zijn.
Dan komt, tijdens de discussie, de vraag weer op, waarom Hermans zich aanmeldde bij de Kultuurkamer. Otterspeers verklaring slechts schrijver te willen zijn wordt toch te mager bevonden, als je bij voorbeeld ook de psychologische aspecten hebt verkend. Daar was ook het gevoel totaal mislukt te zijn voor nodig. En Hermans’ gevoel alleen dingen te moeten doen die op één of andere manier nog enig nut konden hebben. Ook de genoemde argeloosheid heeft een rol gespeeld in het maken van zijn keuzes.

En speciaal voor Max Pam: hier de samenzweerders bijeen. Als je alleen al Kieft zo ziet, is lippendienst met deze foto wel bewezen. Toch zit in mijn achterhoofd nog het idee dat Pam wel eens last zou kunnen hebben van eigen oorlogsmythen.

Epiloog

Eigenlijk ging het op deze discussieavond om de ontvangst van het boek van Ewoud Kieft. Dat maakte de discussie mat. Alom waardering voor zijn werk, dat wel. En waarom niet? Hem ging het erom, dat hij een standpunt wilde kunnen innemen. Definitief afwijzen van de dogmatiek van het goed-en-fout-denken of het afwijzen van het nihilistisch standpunt dat Hermans inneemt. Historisch gefundeerd, psychologisch verklaard, filosofisch onderbouwd, Kieft koos net genoeg materiaal om voor zichzelf die persoonlijke keuze te kunnen maken. Zijn doel was een persoonlijk doel. Pretenties nieuwe inzichten rond WF Hermans te publiceren waren er niet. Maar de manier waarop Kieft op eigen gevoel historie, psychologie en filosofie verbindt, levert wel iets nieuws op. De schrijver en de mens Hermans vallen meer samen dan in de gebruikelijke commentaren en recensies van de afgelopen decennia.

In de pauze spreek ik Rob Delvigne. Hij is blij met een focus op WF Hermans die over zijn persoon gaat. De academische analyses over zijn werk is hij misschien wel zat. Bovendien zijn die analyses gewoonterecht geworden. Waag het om iets anders te beweren dan wat al is geschreven door gearriveerde geleerden.

Kieft mag zijn eigen zoektocht dus afleggen en er verslag van doen. Als hij aan het eind zijn keuze kan maken is alle inspanning niet voor niets geweest. De vraag blijft of ik het over Kieft, Hermans of Pam heb gehad.

Al of niet kiezen voor of tegen Weinreb heeft natuurlijk alles te maken met de morele keuzes die gemaakt werden door de verschillende kampen. Uiteindelijk is toch gebleken, dat de voorstanders Weinreb verkeerd hebben geïnterpreteerd. Daarmee wordt de keuze voor Weinreb toch een verwerpelijke keuze. Kieft koos tussen twee gelijkwaardige grootheden, zonder het gevaar daarop moreel te worden afgewezen.

(foto’s: Nico Bennemeer)

Het CPNB doet een sterke zet. Als het om de oorlog gaat, het heldendom van het verzet of de ideeën daarover van WF Hermans, lees dan ‘De donkere kamer van Damokles’, voor je een oordeel uitspreekt over Hermans’ oorlogsjaren. Het is 1958 en Hermans schept een beeld van o.m. het verzet, dat pas na jaren hier en daar onderschreven wordt.

In hoeverre is Hermans’ houding ten aanzien van bv. de Kultuurkamer en zijn aanmelding te verklaren vanuit zijn visie op de contouren die wij al of niet als scherp of juist als vaag ervaren omtrent het verzet?

In november 2012 leest iedereen dit meesterwerk. En nog mooier: het gesprek wordt na 54 jaar breed gevoerd.

Uw commentaar op het boek is welkom op deze site!

Natuurlijk zullen de commentaren het zwart en wit van  goed en kwaad inkleuren.

Wat een uitgelezen moment om dit zeldzame omslag te tonen, ontworpen door Robbie Vinogradov in 1993, Vierde Gymnasium, Amsterdam. Hij won de ontwerpwedstrijd, uitgeschreven door uitgever Van Oorschot.

Tot in november!