Algemeen Dagblad, 29/12/71
H. Peerbolte
Willem Frederik Hermans werd op 1 september 1921 in Amsterdam geboren. Op 15 september van dit jaar, twee weken na zijn vijftigste verjaardag, verscheen zijn roman Herinneringen van een engelbewaarder. Andere bekende romans van W.F. Hermans zijn: Ik heb altijd gelijk, De tranen der acacia’s, De donkere kamer van Damocles, De God denkbaar, Denkbaar de god, Nooit meer slapen en Paranoia.
De schrijver die beschouwd wordt als een van de grootste literatoren die Nederland ooit gekend heeft, werd voorts berucht door zijn venijnige aanvallen op het Nederlandse schrijverswereldje. Zij werden gebundeld onder de titel Mandarijnen op zwavelzuur.
Minder in het oog lopend is de wetenschappelijke carrière van Willem Frederik Hermans. Hij studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1955 de graad van doctor in de wis- en natuurkunde behaalde. Sinds 1958 is hij lector in de fysische geografie aan de Groningse universiteit.
Groningen – Staf en docenten van de subfaculteit geografie van de Rijksuniversiteit in Groningen staan lijnrecht tegenover dr. W.F. Hermans, beter bekend als schrijver dan als wetenschapsman.
Reden van de boosheid van de negentien stafleden en de 170 eerstejaars studenten: dr. Hermans heeft zich dit academische leerjaar nog niet op het instituut laten zien. Het vorige leerjaar slechts één keer.
Ieder jaar zijn er wel strubbelingen rondom de lector Hermans, maar ditmaal zijn ze via de universiteitskrant naar buiten gekomen.
De A.R. Tweede-Kamerleden Van Leeuwen en Vermaat hebben minister De Brauw (wetenschapsbeleid) nu gevraagd een onderzoek in te stellen naar de werkwijze van dr. Hermans, die colleges fysische geografie aan eerstejaars moet geven.
Brief
“Als dat onderzoek er komt zal ik opgeven waarom gevraagd wordt”, aldus een wat bitter klinkende prof. dr. R. Tamsma, voorzitter van het dagelijks bestuur van de subfaculteitsraad. “Ik heb net een brief opgesteld als antwoord op een brief van Hermans. Half januari zal de subfaculteitsraad die brief behandelen, waarna hij wordt verzonden.”
Schrobbering
“Hermans loopt de kantjes eraf en het is duidelijk dat hij daarvoor een schrobbering kan verwachten van de subfaculteitsraad. Hermans voert wetenschappelijk vrijwel niets uit, hij is een nagel aan onze doodskist, maar als lector-oude-stijl is hij formeel nauwelijks grijpbaar. Hij werkt slechts enkele tientallen uren per jaar voor een volledig lectorensalaris en dat is toch altijd nog zo’n veertig tot vijftigduizend gulden.”
Prof. Tamsma stelt die taakopvatting tegenover die van de andere stafleden, die allemaal tweemaal zoveel uren maken als waarvoor ze betaald worden. “Wij zijn de prostituees van het ministerie. De verhouding van het aantal stafleden tot het aantal studenten is 1 op 21, terwijl het ministerie een verhouding van 1 op 12 aanhoudt. Daarom moeten ze allemaal dubbel werk verrichten.”
Parasitair
“Bij Hermans is sprake van een parasitaire situatie. Daarbij komt nog dat door zijn weinig soepele persoonlijkheid de eerstejaars studenten te schroomvallig zijn om naar zijn spreekuur te gaan. In onze brief aan hem zal dan ook zeker staan dat als een van de onderwijskundige bezwaren tegen hem geldt dat hij de studenten geen gelegenheid tot vragen geeft.”
Niets te zoeken
Hermans is niet minder duidelijk dan Tamsma: “Ik ben inderdaad niet op het instituut geweest, want ik heb daar niets te zoeken. Ik heb daar slechts een klein kamertje.”
“Vroeger gaf ik gedurende de eerste twee jaar enige uren per week luistercolleges, maar die zijn op verzoek van de studenten afgeschaft. Ik heb dat vervangen door stencils en literatuur.”
“Als men vindt dat ik te weinig voor mijn vak doe, dan stel ik dat wat ik doe voor de studenten gaat volgens een programma, opgesteld door de subfaculteitsraad. Mijn vak is door die raad in een hoekje gedrongen en daarom is de situatie nu zo.”
Al jaren
Hermans voegt daaraan toe dat dit probleem al jaren bestaat. “Maar tot de benoeming van Tamsma, een jaar of drie geleden, zijn er nooit moeilijkheden over geweest. Ik heb in mijn brief aan de subfaculteitsraad geschreven dat ik voortaan college aan tweedejaars wil geven.”
“Mijn blok colleges aan eerstejaars in de eerste drie maanden van het studiejaar, geef ik aan rond 160 studenten. Meer dan honderd van hen vallen na een jaar af omdat ze zakken, niet bij mij, maar voor alle andere vakken. Het zijn geen serieuze studenten. Waarom ze niet op mijn spreekuur komen weet ik niet, maar ik weet wel dat ik nu de kwaaie pier ben geworden.”
“Ik maak alles zo duidelijk mogelijk in mijn stencils. Ze hoeven niks te vragen. Ik geef ook meer dan enkele tientallen uren per jaar aan dat lectoraat, al weet ik niet precies hoeveel, want ik houd er geen agenda van bij.”
Tamsma: “Dit jaar gaan de moeilijkheden rond de weigering van Hermans om responsiecolleges te geven. Dat zijn colleges waarbij de docent vragen stelt en de student moet antwoorden. Dat heeft hij vorig jaar wel gedaan, maar daar is toen weinig uitgekomen omdat de studenten de behandelde stof niet bestudeerd hadden.”
“Dus”, zei Hermans, doe ik het niet meer. Het is altijd trammelant met Hermans. Het is altijd hetzelfde, iedere morgen begint het gedonder weer. Dan komt er weer een deputatie eerstejaars over Hermans klagen bij de subfaculteitsraad.”