V.P.R.O.31/12/ -06/01/95
‘Er is geen boek dat zo, bijna volledig, drijft op de betovering van het zinsritme.’
Hugo Blom


Nu de klus geklaard is (het lezen van De God Denkbaar Denkbaar de God) – behoudens enkele correcties, die later nog voorgelezen zullen worden – is Hermans bereid enkele vragen te beantwoorden. Het gesprek mag echter niet te lang duren, want de aanslag op de stembanden heeft zijn sporen nagelaten.]
Meneer Hermans, als we teruggaan naar bijna veertig jaar geleden, wat stond u voor ogen toen u dit boek ging schrijven? Had u een voorbeeld, een idee?
Nee, helemaal niet.
Het is een heel wonderlijk boek binnen uw oeuvre.
Ja, dat vind ik nu zelf ook weer, na veertig jaar. Maar ik weet nog precies hoe ik het in die tijd voorlas, want toen las ik het al voor. In de huiskamer. Maar ik heb het ook een keer voor een groot deel voorgelezen… voorgedragen, in de Amsterdamse bioscoop Kriterion, weet u wel. Daar was een zaaltje, met ik geloof achttien mensen. En ik heb het een keer voorgedragen in het Institut Neerlandais in Parijs in 1957 of 1958 en zo vaker. Maar, ja, ik weet het niet precies. Voor mij is de charme van het boek de betovering van het zinsritme. Er is geen boek dat zo, bijna volledig, drijft op de betovering van het zinsritme.
Hoe is het schrijven van dit boek in zijn werk gegaan?
Ja, dat weet ik allemaal niet meer. Daarvoor is het veel te lang geleden. Ik weet wel, dat laatste gedeelte, dat heb ik geloof ik in een dag en een nacht geschreven, dat weet ik nog heel goed. Daar heb ik misschien wel tien uur achter elkaar aan geschreven. ’s Ochtends om zes uur, op een bepaalde dag was het klaar. Iedereen was al naar bed, of misschien was het acht uur. In ieder geval, ik ben toen gegaan naar de Grote Markt in Groningen. Daar had je een ijssalon, die heette Talamini. Dat was toen nog zeldzaam, dat was een echte Italiaanse ijssalon. En die had een espressomachine. En daar heb ik toen mijzelf op espresso getrakteerd. Dat was toen nog iets bijzonders. U zou mijn nieuwste boek moeten lezen. Daarin staat een opstel – Zelfportret van JF – over een roman van Marsman, die hij schreef in, nou, ik denk in 1935 of zoiets. En daar komt een vader in voor die voor zijn kinderen een espresso wil maken. Maar hij zegt erbij, ja, het mislukte. Dus toen waren die apparaten nog niet goed, begrijpt u?
Is De God Denkbaar ook een experiment voor u geweest? Een taalexperiment?
Ja, dat wel. Ja… maar ja. Enfin, dat weet u allemaal niet, maar bijvoorbeeld, zo’n zin als ‘Een pecten, kleiner dan een Sint Jacobsschelp’ dat… o, dat vind ik schitterend, dat merkt u ook wel, dat lees ik graag voor. Maar sommige critici zeiden: wat is dat nou, een grap, wel twintig, dertig keer die zin: ‘een pecten, kleiner dan een Sint Jacobsschelp.’ Maar dat is ’t ‘m juist, dat herhalen. Net als veel muziek, bestaat dikwijls uit herhalingen.
Als je het hoort, is het een poëtisch boek.
Voila, dat is het woord, poëtisch boek. Het is net als alle godsdienstige boeken een poëtisch boek. Want je hebt veel godsdienstige boeken die helemaal niet poëtisch zijn. Maar die zijn niet mooi. De enige kracht van de godsdienst is als hij poëtisch is. Dan kun je je voorstellen dat mensen daar van onder de indruk raken. Andere godsdiensten maken indruk op mensen door iedereen de kop af te slaan.
Want het is ook een boek over godsdienst?
Ja, ja , precies. Het gaat over een God Denkbaar. Een god kan Denkbaar zijn… maar denkbaar, wat is niet allemaal denkbaar?
Alles is denkbaar.
Ja, in dat boek ook. Maar eigenlijk is heel weinig denkbaar. Volgens exacte filosofen is eigenlijk alleen dat denkbaar dat logisch in elkaar zit en dit boek zit niet logisch in elkaar. Dit is meer retorisch. Deze Denkbaar is een retorische god.’
Maar in zoverre is het wel logisch, dat het bijna lijkt alsof ieder woord uit het vorige voortkomt.
Ja, nou, dat heeft u heel goed gezien. Ik ben u dankbaar voor dit compliment.
Het was niet bedoeld als compliment, maar om aan te geven dat er een zekere logica in het boek zit.
Ach ja, ik ben in een optimistische stemming vandaag. Ik peur overal complimenten uit.
Nog één vraag nu. Want u heeft al zoveel…
Het is nogal moeilijk om materiaal te vinden over het boek. Daarom wilde ik graag weten wat u zelf van dit boek vindt. Vooral over de stijl, die in uw vorige werk zo helder en zakelijk is.
Het is heel vreemd. Er zitten dus oneigenlijke stukken in, hier bijvoorbeeld het verhaal van Kassaar. Dat is min of meer abnormaal. Dat klinkt haast als een gewone autobiografie, van deze of gene. Ik weet nog toen het boek pas verschenen was, toen was H.A. Gomperts de criticus van Het Parool. Hij zei: “Nou, dat was het enige leesbare proza in het hele boek.” De rest daar kon hij niet doorheen komen. Hij had er dus absoluut niets van begrepen.
Was hij de enige?
Nee, er waren er heel veel die er niets van begrepen. Dat boek, kijk dat kun je hier zien, de eerste druk is uit november 1956 en de tweede pas uit 1968. Dus het heeft twaalf jaar geduurd. En in die tijd lagen er stapels bij die beroemde uitgever Van Oorschot… die heeft u niet gekend, toen was u nog op de lagere school. Maar dat was een grote geweldenaar op het boekengebied, hoor. En die woonde op de Herengracht en als je daar dat huis binnen kwam dan stonden er grote stapels onverkochte boeken – hij had nog meer boeken waar hij niks van verkocht. Maar dit boek dus ook. En als er iemand op bezoek kwam, dan zei hij: “Ja, kijk zie je dat, dat is de God Onverkoopbaar.” Maar later begonnen de mensen het ineens te lezen.
Het heeft even geduurd voor het publiek eraan toe was?
Ja, het publiek is erg raadselachtig. Een van mijn oudste verhalen, was Het behouden huis. Dat moet u ook wel kennen waarschijnlijk. Dat is niet te moeilijk, een heel ander verhaal, een oorlogsverhaal. Dat is verschenen in een bibliofiele uitgave in 1952, meen ik. Maar, lang geleden. In vijfhonderd exemplaren. Nou, in 1962 waren die 500 eindelijk uitverkocht. Nu was dat voor die tijd wel een beetje duur boek. Ik geloof dat het twee gulden vijfenzeventig kostte. Dat was erg duur in die tijd. Maar in 1962 heeft Geert Lubberhuizen heeft er een pocket van gemaakt en toen begon het te lopen en nu worden er ieder jaar een paar duizend van verkocht. Kinderen op school lezen het ook. Niet helemaal tot mijn genoegen, want het is geen kinderboek. Maar ja, die kinderen zijn zo wijs. Op hun dertiende jaar weten ze alles van het leven tegenwoordig.
Ik las mijn eerste boek van u toen ik zestien was.
Ja, nou, dat was de leeftijd. Want ik schreef het eerste ook toen ik zestien was, daar kan ik dus geen aanmerkingen op maken. Ha, ha.
U heeft hier ook nog een vervolg op geschreven?
Ja, dat moet ik eigenlijk ook nog een keer voorlezen. Het Evangelie van O.Dapper Dapper.
Ik heb het nog niet gelezen.
Dat moet u eens lezen. Ik was van plan, maar ik weet niet of ik daar ooit nog aan toe kom, nog een derde deel te maken, dat zou heten: De seksshop van Mirabella Blom. Want in die tijd waren er helemaal geen seksshops, weet u.
Zullen we het hierbij laten, meneer Hermans?
Ja, ik hoop dat u er een mooi stuk over maakt. Ik vertel u dus allemaal nieuwe geheime dingen die ik nooit eerder verteld heb.
Voor deze herpublicatie werd toestemming verleend door de interviewer, waarvoor mijn dank.
En voor de speurneuzen:
In de tekst is een correctie toegepast, geautoriseerd door de interviewer.
De webmaster