‘WF Hermans, topschrijver vol venijn: “Lachen? Ik doe niet anders” ‘

‘Weinreb: een schurk zonder aardig kantje.’

De Telegraaf, 06/10/73.

Henk de Mari en Ivan Sitniakowsky

Topschrijver vol venijn Willem Frederik Hermans:

‘Het heeft me altijd verbaasd dat ze in Weinreb zijn getrapt. Die mensen, die zich toch voorstellen dat zij de intellectuele crème de la crème van de natie zijn. En dat grote deel van de Nederlandse Pers, dat achter die charlatan aan bleef hollen.’

De leden van het Weinrebcomité: Nuis en Van Benthem van den Bergh. Renate RubinsteinMulisch, Bibeb, Adriaan van der Veen. Al die vreemde linkse mensen die niet voor rede vatbaar zijn. ‘Ik heb twee jaar geleden, op de redactie van de Haagse Post, Aad Nuis al gevraagd nu eindelijk eens zijn excuus aan te bieden. Voor al het onheil dat is gesticht. Belediging en Laster! Nuis wilde niet. Hij bleef volhouden dat er een geweldig complot tegen Weinreb was.’

De slachtoffers. De slachtoffers van Weinreb, belasterd en vernederd. De slachtoffers van Renate: juffrouw Turksma, Lou de Jong, rabbijn Soetendorp. Hans Knoop. drs. Van der Leeuw van Oorlogsdocumentatie. Hermans zelf.

Hij zegt:

‘Renate mij verontschuldigingen aanbieden? Ja, maar dan alleen in Vrij Nederland. Daarin heeft ze me ook uitgemaakt voor anti-semiet, fascist en reactionair. Het was meer dan schelden. Maar wat kan het me eigenlijk nog schelen. Ik ga toch weg uit Nederland. Volgende maand. Definitief. U denkt toch niet, dat ik hier zo’n geweldig leuk leven heb gehad?’

Open deuren

‘Weinreb heeft me al te veel tijd gekost. Maar dat heb je zo vaak met die dingen die van links komen. Ze dwingen je steeds allerlei open deuren in te trappen. En als je dat gedaan hebt, bedenken ze gauw weer een nieuwe smoes, die eigenlijk te kinderachtig is om op in te gaan. Doe je dat niet, dan denken ze een punt gescoord te hebben.’

Een glas whisky met Hermans in zijn villa. De sporen van de naderende verhuizing zijn nog niet zichtbaar in zijn werkkamer. Boekenkasten, leren stoelen, Franse sigaretten. Een paar van zijn negentig oude schrijfmachines. Die gaan allemaal mee naar Parijs. De mappen vol krantenknipsels over hem en zijn boeken blijven achter.

‘Ik weet nog niet precies wat ik ermee ga doen’, zegt hij. Weggooien of naar het Letterkundig Museum brengen.’ Achteloos bladert hij in zijn bundel Van Wittgenstein tot Weinreb.

Te veel eer

‘Weinreb kreeg te veel eer. Ook in mijn boek. Noch als schrijver, noch als theoloog stelt hij iets voor. Het eerste deel van zijn memoires las ik in de trein. Ik vond ze boeiend. Zoals de keukenmeidenverhalen van de Hertog van Windsor boeiend zijn. Ik lees veel rotzooi, weet u. De wetenschappelijke publicaties van Weinreb zijn helemaal onleesbaar. Allemaal onzin.

De geschiedenis om Weinreb heen is belangrijker dan Weinreb zelf. Het is niet te geloven, dat een groot deel van de Nederlandse pers zo ongeremd in hem heeft geloofd. En dat zij mensen, die zo door Weinreb belasterd werden, zó heeft laten vallen. Verschrikkelijk voor die mensen. Sommigen zijn er doodziek van geworden.’

Het afscheid van Rubinstein en Nuis van Weinreb kwam voor Hermans niet als een verrassing. Hij betreurt het, dat het niet eerder is gebeurd. Hij zegt:

‘Renate stond vroeger toch bekend als een integer en intelligent journaliste, maar in de zaak Weinreb heeft zij opzettelijk gelogen en bedrogen. Zij vertelde mij te beschikken over een brief, waarin juffrouw Turksma haar beschuldigingen tegen Weinreb van onzedelijke handelingen introk. Bij het proces dat volgde bleek die brief niet te bestaan.’

Hermans weg. Het stervende Weinreb-comité zal hem missen. De universiteit van Groningen zal hem missen. De Nederlandse schrijverswereld zal hem (misschien) missen. Zijn weinige vrienden.

‘Waarom ik wegga?’ vraagt Hermans. ‘Ik voel me niet gevierd hier. Ik ben mijn hele leven lang uitgescholden. Voortdurend word ik met modder gegooid. En wat mij het meest benauwd: de discussies in Nederland hebben zo weinig peil. Onvoorstelbaar. Waar je hier al niet over praat en schrijft. Met Weinreb waren toch geen grote geestelijke problemen gemoeid? En toch al die aandacht. Zijn figuur is voor mij niet eens goed genoeg om er een toneelstuk over te schrijven. Als ik een schurkenstuk wil maken, moet mijn schurk toch wel één aardig kantje hebben. Moet toch een beetje een sympathieke schurk zijn. Dat is Weinreb niet.’

Verlaat ‘gekkenhuis Nederland’, vertrekt naar Parijs.

Parijs. Een vierkante flat in Batignolles, een noordelijke stadswijk van Parijs. Het stille Haren ruilen voor weinig ruimte in een wereldstad. Hij hoopt er eindelijk verlost te zijn van tempodrukkende incidenten. Hermans wil werken. Schrijven, dag in dag uit. Het vervolg op de Donkere kamer van Damocles en nóg twee delen Engelbewaarder. Ook daarin was Vrij Nederland fout. De boeken zijn nog niet geschreven en liggen zeker niet in de kluis van de Bezige Bij.

   ‘Maar waarom nu pas, na ongeveer vijfentwintig jaar herrie, frustratie, onrust, modder?’

‘Ik ben nu eenmaal niet een van die auteurs die zo gemakkelijk denken, kom ik stap eens op, ik ga in het buitenland wonen. Omdat alles daar zoveel beter is. Voor mijn werk hoef ik niet in Nederland te blijven, al mijn romans schrijf ik met mijn fantasie en mijn fantasie neem ik mee.’

  ‘Hermans alleen met zijn fantasie?”

‘Vrienden heb ik nauwelijks. Iedereen weet dat. Het is voor veel mensen moeilijk bevriend te zijn met een auteur. Alles wat zij zeggen, kan tenslotte in een roman terechtkomen. Mijn goede raad: zoek nooit vriendschap met auteurs. Zij dragen een aureool van verraad. Zij moeten ter wille van hun KUNST rücksichtlos zijn. Dáárom ben ik in vele vriendschappen vaak teleurgesteld. Maar genoeg hierover: een interview is voor mij geen aanleiding om iets van mijn leven en sentimentele tekortkomingen te vertellen.’

Sentimentaliteit

In onze literatuur is volgens Hermans al sentimentaliteit genoeg.

‘Dat gezeur over die arme kantoorbediende met constipatie, hoe die eens een paar dagen feest gaat vieren! (Bleekers Zomer). Dat gadeslaan van zielige oude mannetjes, van Diakenhuis tot Kronkel. Dat mag allemaal best van mij, als ik het maar niet hoef te doen. Dat wordt mij in Nederland kwalijk genomen, dat ik daar anders over denk. Toch léés ik Kronkel elke dag en ik vind hem best aardig.’

(Hermans’ dagelijkse-wekelijkse krantenlijst: De Telegraaf, Het Parool, NRC-Handelsblad en de Haagse Post). Over die Haagse Post, waarin hij zijn beruchte Weinrebartikelen schreef:

‘Ze hebben me daar plotseling van de lijst van medewerkers geschrapt, ik heb het idee dat een groot deel van de redactie mijn stukken over Weinreb helemaal niet fijn vond. Ik vond die H.P. trouwens niet meer zo fijn, maar dat heb ik al uitgelegd.’

Nederland wordt toch een gekkenhuis voor Hermans.

Tijdverlies op de gedemocratiseerde universiteiten. Inspraak die zover gaat dat het hoogleraren onmogelijk wordt gemaakt ook nog creatieve arbeid te verrichten –  ‘vroeger was dat heel anders’ – en – ‘als je tegenwoordig een tijdje geen colleges geeft worden er vragen in de Kamer gesteld’ – Tweede-Kamerleden, die van hun gezond weten. Hermans:

‘De gekste voorstellen komen tegenwoordig toch uit Den Haag!’ Zoals: U koopt een auto. Straks zegt de belasting: Ha, meneer, u huurt geen auto, u koopt er een. Dus moet u de huurwaarde van de auto als belasting gaan betalen. Of u koopt een schrijfmachine – en dan bent u bijvoorbeeld ten opzichte van de huurder van een schrijfmachine.’

Een gekkenhuis,

Het uur dat Hermans ons voor het interview heeft gegeven, is om. De laatste vraag:

   ‘Meneer Hermans, er zijn weinig mensen die u hebben zien lachen.’

Willem Frederik Hermans: ‘Ik doe niet anders dan lachen. Ik heb de hele avond al zitten lachen.’